Is zingen in dialect Normaal?

Muziek, taal en regionale identiteit

Louis Peter Grijp

OEREND - "Oerend Hard" - keihard. "De meziek was oerend hard; 't was neet normaal meer." Zo verklaart een Achterhoeks woordenboek [1] een dialectwoord dat sedert de hit Oerend hard van de popgroep Normaal (1977) in heel Nederland gekend wordt. De bewijsplaats bevat een toespeling op de groep en zal wel voor de gelegenheid verzonnen zijn: een poëem, zoals dat in woordenboeken-makerstaal heet. Blijkbaar wordt 'oerend' inmiddels ook in de Achterhoek zelf vooral met luidruchtige muziek geassocieerd. In het nummer van Normaal waren het eigenlijk de crossmotoren van Tinus en Bertus die oerend hard gingen, maar mororgeronk en gitaarsound gaan hier vloeiend in elkaar over.
Het Achterhoekse dialect is het handelsmerk van Normaal, zoals het Noordlimburgse dialect het handelsmerk is van Rowwen Hèze, die andere regiogroep die landelijke bekendheid verwierf - zij het ruim vijftien jaar na Normaal. In deze bijdrage wil ik de aandacht vestigen op het muzikale fenomeen waarvan genoemde bands de vaandeldragers zijn: streektaalmuziek, zoals de wat brave term luidt. Achter de Hollandse Waterlinie bevindt zich een bloeiende muziekcultuur waarvan de randstedeling geen weet heeft. Vanuit het perspectief van de muzikale taalkeuze is deze muziekcultuur hoogst interessant. We hebben hier te maken met Nederlanders die verkiezen in hun eigen taal te zingen, maar die taal blijkt niet het Nederlands te zijn, althans niet de standaardtaal. De keuze voor het dialect is opmerkelijk: de zangers en tekstdichters beheersen evenals hun publiek het Nederlands perfect en zouden door in het Nederlands te zingen hun geografische bereik aanzienlijk vergroten. Kennelijk is er een andere waarde in het geding, een symbolische factor die de economische te boven gaat. In deze bijdrage zullen we onderzoeken in hoeverre die waarde samenhangt met regionale identiteit.
Verhoudt het 'kleine' dialect zich nu tot het 'grote' Nederlands zoals het 'kleine' Nederlands zich verhoudt tot 'grote' internationale muziektalen, met andere woorden, speelt hetzelfde proces van de muzikale taalkeuze dat we in de inleiding hebben bestudeerd, zich hier een niveau lager af? Of is het zo dat voor een zanger uit de regio de keuze gaat tussen het Engels en het dialect en dat hij het Nederlands bij zijn taalkeuze 'overslaat'? Ook deze vragen zullen in het onderstaande aan de orde komen.
Alvorens de streektaalmuziek nader te duiden zal ik de resultaten van een eerdere verkenning samenvatten, waarbij de nadruk zal liggen op het brede scala stijlen. Daarna worden de resultaten van de zogenoemde Dialectenquéte uit 1994 gepresenteerd, althans voor zover deze de muziek betreft, en becommentarieerd [2]. Zo komen de populairste zangers en groepen per provincie in beeld en ook de relatie tussen de provincies onderling. Aparte aandacht wordt tenslotte besteed aan Friesland, niet zozeer omdat het Fries taalkundig en taalpolitiek veel meer pretentie heeft dan de streektalen van andere provincies, maar vooral om het verschil in muzikale ambities. Tenslotte wordt geschetst in welke richting verklaringen van het fenomeen kunnen worden gezocht. Hoewel de term 'streektaalmuzick' meestal voor het hedendaagse populaire genre wordt gebruikt, zal in het onderstaande in beginsel aan alle zang in de streektalen (inclusief het Fries) aandacht worden besteed.

Streektaalmuziek in Nederland in vogelvlucht [3]
Van oudsher lijkt er niet veel in de streektalen te zijn gezongen. Althans, uit het verleden is er weinig bewaard, afgezien van dichters als Bredero en Vondel die weliswaar een aantal van hun liederen in dialect schreven (Waterlands), maar overwegend omwille van de satire. Ook volksliedonderzoekers konden relatief weinig liederen in de streektalen optekenen. Het volk sprak weliswaar dialect, maar zong in het Nederlands. (In deze globale karakterisering zijn talrijke nuances aan te brengen, maar dat gaat het kader van deze bijdrage te buiten.) Pas in de negentiende eeuw wordt het dialectlied geïntroduceerd en wel door de elite, die er een middel in zag een romantisch getinte regionale identiteit vorm te geven - overigens zonder de nationale identiteit te willen aantasten. Friesland was hierin vooropgegaan, Groningen en Limburg volgden. In het Noorden waren het vooral vaderlandslievende liederen en geromantiseerde folklore (Ain boer wol al noa zien noaber tou, hai boer hai), in Limburg carnavalsliederen [4]. In de loop van de twintigste eeuw volgden andere provincies. Muzikaal ademen dit soort liederen, althans die uit het Noorden, een romantische, volkstoonachtige sfeer. In hoeverre ze inderdaad door het 'volk' zijn geaccepteerd, is nog niet voldoende onderzocht.
Een tweede fase in het dialectlied lijkt te worden gevormd door zangers die na de Tweede Wereldoorlog (en misschien wel eerder) liedjes in dialect zongen, muzikaal geïnspireerd op de amusementsmuziek van die dagen. In de jaren '70 was er verder de folk, de intellectuele, maatschappijkritische revival van de volksmuziek, die na een aanvankelijke oriëntatie op de Britse en lerse volksmuziek tenslotte ook van het Nederlands, het Fries en de streektalen gebruik maakte. Beide richtingen hebben hun uitlopers in de hedendaagse streektaalmuziek. Deze omvat verder luisterliedjes, schlager-achtige liedjes in het 'plat', carnavalsliedies, country and western, andere buitenlandse stijlen geïnspireerd op plattelandsmuziek, zoals texmex en cajun, mainstream popmuziek en rock. De meeste muziekstijlen die in het Nederlands worden gezongen, komen dus ook in het dialect voor. De grote afwezige is de klassieke muziek - alleen in Friesland zullen we die aantreffen.
Katalysator van de streektaalmuziek is de regionale omroep. Streektaalmuziek is een van de meest effectieve middelen voor een omroep om zich regionaal te profileren. Er wordt dan ook in de dialectgebieden veel aandacht aan besteed, dat wil zeggen in alle provincies met uitzondering van Utrecht en de beideHollanden, maar wel weer in West-Friesland. De omroepen sporen artiesten aan liedjes in dialect op te nemen, brengen zelf verzamel-CD's uit en zenden uiteraard veel uit, vaak in speciale programma's. Regionale zenders behoren tot de best beluisterde radiostations van Nederland, in het bijzonder door luisteraars boven de vijftig [5]. Alleen in de randstad wenst men zich niet door middel van muziek in de streektaal, of in dit geval de stadsdialecten, te profileren.
De thema's die in streektaalmuziek worden bezongen, hebben voor een groot deel te maken met de regio. Er is vaak een nostalgische ondertoon, een terugverlangen naar vroeger, toen het leven nog minder jachtig was en minder op produktiviteit gericht, naar het dorp of de boerderij van opa en oma. Landschap en natuur komen vaak naar voren, soms in combinatie met milieuproblematiek en landbouwpolitiek. Het platteland wordt gesteld boven de stad. Het dialect verwijst naar een geïdealiseerd verleden en is soms ook zelf onderwerp van liedjes. Echt chauvinistisch van toon zijn de liedjes zelden. Wel klinken soms anti-randstedelijke geluiden door, maar het is doorgaans vooral de bezorgdheid over de moderne tijd en de eigen leefwereld die wordt vormgegeven. Daarnaast zijn er ook humoristische liedjes in dialect, waarbij regionale kleuring niet per se hoeft mee te spelen, en liedjes waarin uiting wordt gegeven aan algemeen menselijke emoties. De regionale thematiek overheerst echter.
Het publiek voor deze muziek is grofweg boven de dertig. Voor de jongere generatie is er de regionale pop, eveneens in dialect. Hierin wordt wat minder achterom gekeken, maar ook hier is de belevingswereld die van het platteland, van boerenzonen op trekkers of motoren, tijdens het hooien of op weg naar disco of cowboyparry. De scheiding tussen jong en oud is echter niet zo strikt als gewoonlijk bij popmuziek. De lokale of regionale verbondenheid overstijgt de generatiekloof. 'Het zijn onze jongens', denken de ouderen die een feesttent bezoeken waar de muziek misschien wat harder is dan ze eigenlijk zouden willen. De jongeren komen er voor de muziek, de ouderen voor de taal, die ze aan vroeger doet denken [6].

De dialectenquête
Nu het gebruik van het dialect als dagelijkse omgangstaal snel afneemt, is er sprake van een herwaardering. Men beseft dat iets waardevols dreigt weg te vallen. Dit uit zich onder meer in een beweging die de dialectrenaissance wordt genoemd, of ook wel dialectgolf, naar het Duitse Dialektwelle. De herwaardering uit zich onder meer in literatuur, muziek en toneel in de streektaal.
De Stichting Nederlandse Dialecten hield in 1994 een enquéte onder dialectsprekers in heel Nederland en Vlaanderen. Behalve naar een aantal taalkundige verschijnselen werd gevraagd naar literatuur en muziek. Ook werd de respondenten gevraagd in één woord aan te geven wat dialect voor hen betekende. Daar kwamen antwoorden op als eigenheid, verbondenheid, geborgenheid, vertrouwdheid, warmte, nestgeur, band met alles wat ik ben en heb, druk ik me het best in uit, onmisbaar, prachtig. Nu geschiedde de enquête middels een oproep in de regionale dagbladen en dat flatteert; bij een representatieve steekproef zou het oordeel over het dialect wellicht minder gunstig zijn geweest. De verrekening houdt ongetwijfeld in dat we hier met een bij uitstek voor streektaalmuziek ontvankelijk publiek te maken hebben. De resultaten van de vraag naar favoriete muziekgroepen of zangers ziet men in de Appendix, uitgesplitst per provincie [7]. Ook hier heeft de vrijwilligheid van de respondenten een zekere vertekening tot gevolg: de oudere leeftijdscategorieën blijken beter vertegenwoordigd dan de jongeren en dat heeft zijn weerslag in de voorkeur. De regionale 'toptiens' van de enquête komen dan ook maar gedeeltelijk overeen met de verkoop van geluidsdragers, de gebruikelijke grondslag van hitlijsten. CD's van momenteel bij de jeugd populaire popgroepen als Surrender (Zeeland) of Katastroof (Antwerpen) gaan als broodjes over de toonbank, zo verzekerden plaatselijke winkeliers me, terwijl deze groepen er in de enquête tamelijk bekaaid afkomen. Anderzijds zullen verkoopcijfers het beeld ten gunste van de jeugd vertekenen; populaire zangers waarvan weinig CD's te koop zijn, zullen ondergewaardeerd worden. Dankzij de verschillende leeftijden van de respondenten representeren de lijsten de populairste streektaalmuziek uit een periode van bijna vier decennia.

Groningen
Onbetwist aan de top staat hier als Ede Staal (1941-1986), nog acht jaar na zijn dood. Spreek een Groninger aan over Ede Staal en zijn ogen beginnen te fonkelen. Staal staat voor alles wat echt Gronings is. In het programma Sloaperstil op Radio Noord gaf hij in het laatste jaar voor zijn dood elke zondagmorgen een vertelling ten beste over het leven in een Gronings dorp, waaruit verbondenheid met de traditionele plattelandscultuur spreekt en de zegeningen van de moderne tijd worden gerelativeerd, dit alles verpakt in milde zelfspot [8]. Het is 'Ede's toal' waarmee hij de harten stal van de Groningers, jong en oud. Ook in zijn liedjes zijn de taal en het karakteristieke, nasale stemgeluid essentieel; de muziek is slechts middel. Ze gaan over het leven vroeger, Groningens landschap en natuur, de liefde. In het liedje Grunnegers veur begunners probeert hij voor het eerst zijn dialect op te schrijven:

Ik bin hier geboren, ik proat din ook plat,
Mor t lezen en schrieven, ja dat is mie ja wat.
Ik heb dat noeit leerd, dus dat is niks veur mie.
Ie waiten hou t gaait, ja din blift t ter voak bie.

Is t puutoal mit oa of sums mit ao.
Ie kieken noar de regel, din wait je dat zo.
En loat dizze raais nou de moud es nait zakken,
As je ainmoal begunnen, he'j de smoak zo te pakken.

Behalve in het Gronings schreef Staal, in het dagelijks leven leraar Engels, ook liederen in het Engels. Er is een liedje waarin hij afwisselend in beide talen zingt: 'Als vaaier woorden die niks meer zeggen' ('Als vier woorden je niets meer zeggen'), ofwel 'When three words fail'. Het is een melancholiek lied, waarin een raadseltje verborgen zit [9].
Andere Groningse zangers staan nog steeds in populariteit ver achter bij Staal. bij De Tuutjefloiters en bij Wia Buze zingen schlager-achtige muziek, sentimentele walsjes en levensliedjes. bij Buze, uit Termunterzijl (bekendste nummer 'Ik kom van Ziel'), werkte honderden talentenjachten met Engelse liedjes af alvorens in 1989 te ontdekken dat de weg naar het succes liep over de streektaalmuziek. Ze heeft nu twee Groningse CD's gemaakt, maar tot verdriet van menig Groninger komt dit jaar een Nederlandstalige CD van haar uit [10], naar we mogen aannemen in de hoop het bereik te vergroten. Nummer vier van de Groningse parade, bij Peter de Haan alias bij Pé Daalemmer alias bij Baflo Bill Wiersma, is sedert het begin van de jaren '80 actief met Nederlandse en Groningse liedjes van een voor streektaalmuziekbegrippen ongewone studentikoze ironie en virtuositeit. Hij is vooral geliefd bij de jeugd. bij Baflo Bill en zijn Bende vertonen hun grollen in de nieuwste internationale muziekstijlen, zoals de rap:

Hee giedag lu, mien noam is Eppo
En ik bin expert in de reppokleppo.
k Wait nait of je t waiten mor in dij disco doar
Proat ik alle oavends de ploaten aan mekoar.
Ze nuimen mie ook wel Reppokleppo Bos
Nait dat ik de boas bin moar mien achternoam is Bos.

Friesland
De nummer één van Friesland, althans volgens de dialectenquéte, is cabaretier Rients Gratama. Na in de jaren 1957-1963 in het Friese Cabaret-Revue Gezelschap van Tetman de Vries te hebben opgetreden werd Gratama in het hele land bekend, met Nederlandse teksten uiteraard. De volgende vier van de Friese lijst zijn ook oudgedienden. De rondborstige Anneke Douma zingt liedjes in schlagerstijl, walsjes en dergelijke, maar heeft ook oudere liederen van P.J. Troelstra en E. Halbertsma op het repertoire. Roel Slofstra maakte in de jaren '70 acht LP's met luisterliedjes, deels op tekst van zijn vriend, de dichter Sybe Krol, maar treedt de laatste jaren niet meer op [11]. Teksten van Krol werden ook gebruikt door de bekende folkgroep Irolt, die in 1987 uiteenviel. Bij ontstentenis van authentieke Friese volksmuziek - de liederen uit het negentiende-eeuwse Frysk Lieteboek werden althans niet als zodanig erkend - voorzag men traditionele lerse en Britse melodieën van nieuwe Friese teksten. Drijvende kracht Nanne Kalma had aanvankelijk ook Engelstalige folk gemaakt, met de groep Farmer's Union, maar zich naar eigen zeggen altijd gestoord aan het feit dat Nederlandse folkmuzikanten in het Engels zongen. In tegenstelling tot in de popmuziek is het Engels in de folk geen universele taal, aldus Kalma, maar hoort er een regionale tongval bij - wat uit de mond van Nederlanders onnatuurlijk klinkt. Een plaat van de Vlaamse groep Rum opende hem de oren: folk in het Nederlands bleek mogelijk. Kalma koos voor het Fries, hoewel hijzelf die taal nog onvoldoende machtig was om eigen teksten in te schrijven [12].
De dialectenquête blijkt door de hoge gemiddelde leeftijd van de respondenten een sterk vertekend beeld te geven van het hedendaagse Friese muziekleven. De toptien telt maar één popgroep, Reboelje, terwijl er vele actief zijn. Niet alle groepen van de zogenoemde Friese Bries zingen echter in het Fries. Bekende Friestalige groepen zijn (of waren) It Dockumer Lokaeltsje, Wiegels Wjukkelmasjine (= helicopter), Strawelte en Deinum [13].

Drenthe
Opmerkelijk is dat her in Drenthe niet een Drent is die de hoogste ogen gooit in de streektaalmuziek, maar een Groninger: Ede Staal. Het is wel enigszins begrijpelijk: niet alleen door de in Drenthe nog niet geëvenaarde kwaliteiten van het fenomeen Staal, maar ook omdat deze in zijn tijd op Radio Noord uitgezonden werd, die toen ook als regionale zender voor Drenthe fungeerde. (Omroep Drenthe, even ambitieus als succesvol, werd pas enkele jaren later opgericht.) Bovendien zijn de dialecten verwant. De tweede plaats op de lijst wordt ingenomen door het professionele Duo Karst, bestaande uit moeder Jannie en zoon René Karst, die een eigen opnamestudio hebben en vooral liederen in het sentimentele genre ten gehore brengen.
Journalist en zanger Ab Drijver (50), zesde op de lijst, geeft een belangwekkende motivatie om in het dialect te zingen, na dat aanvankelijk in het Nederlands en Engels (als Bob Driver) te hebben gedaan [14]. Drijver ziet het als een 'rechtvaardiging' van het feit dat zijn vader alleen dialect sprak: zingen in hetDrents levert het bewijs dat het een waardevolle taal is. Deze motivatie heeft ook een sociale dimensie: het waren in vaders tijd vooral de lagere klassen die (uitsluitend) dialect spraken. In Drijvers visie draagt zijn muzikale taalkeuze bij aan de emancipatie van het dialect.

Overijssel
Evenals in Drenthe is in Overijssel een groep uit een andere provincie het meest populair: Normaal, uit de Gelderse Achterhoek. Provincie- en dialectgrenzen vormen in het Nedersaksische gebied blijkbaar geen belemmering voor de muziek. In de ogen van zanger Bennie Jolink is de gemoedelijke sfeer in Salland ook vergelijkbaar met die van de eigen Achterhoek. Twente is anders, dat lijkt op Drenthe: turf, jenever en achterdocht. "Maar we spelen er graag." [15]
Nog een Achterhoekse groep is populair in Overijssel: Boh Foi Toch. Van eigen bodem is het duo van Ben Schreurs en Hanneke Hiddink, dat vooral sentimentele liedjes ten gehore brengt die bij een ouder publiek aanslaan. Bijzondere vermelding verdient Joke Wanschers alias Dika van de Wierdense revue. Revues zijn in Twente en omstreken (evenals in sommige delen van Limburg en Brabant) immens populair en die van Wierden spant volgens insiders de kroon. Eenmaal per jaar wordt een serie conférences, sketches en liedjes gemaakt, waarbij lokale toestanden worden becommentarieerd. De Wierdense revue heeft echter een 'bovenlokaal' programma, waarmee in de hele provincie wordt opgetreden, van Zwolle tot Enschede. [16] Dika poseert bij voorkeur in Wierdense klederdracht en haar zang, begeleid op hammondorgel, verwijst stilistisch naar amusementsmuziek van weleer.

Gelderland
Met Gelderland, in het bijzonder de Achterhoek, betreden we het hart van de streektaalmuziek. Hier stond immers de wieg van zanger Bennie Jolink (1946), het brein van zanger Normaal. Jolink schiep de dialectpop uit het niets. In 1975 begon hij gedichten in het Achterhoeks te schrijven, de taal waarin hij dacht, en zong ze vervolgens bij de gitaar [17]. Er werd een ruig imago onrwikkeld rond bier (aanvankelijk Grolsch, later eigen merk), seks ('De grootste lullen van de Achterhoek'), snelle motoren, vandalisme (wordt niet volmondig toegegeven) en de boerenidentiteit (tegenover 'stadse stoepenschijters') [18]. Spectaculair is het overvloedige bierspuiten tijdens live-optredens. Behalve 'oerend' werden dankzij Normaal ook de werkwoorden 'daldeeën', 'brekken' en 'höken' tot ver buiten de Achterhoek bekend: lanterfanten, gein trappen. Sinds de eerste hit Oerend hard (1977) is Normaal, zo'n twintig LP's en CD's verder, nog steeds populair én actief.
Inmiddels is in de Achterhoek zelf een andere groep Normaal in populariteit voorbijgestreefd, leert de dialectenquéte. Het is Boh Foi Toch (Achterhoeks voor 'Tsjonge jonge'), dat voor de helft uit oud-Normaalgedienden bestaat: gitarist Ferdie Joly ('Frederik Puntdroad'), de componist van Oerend hard, en drummer Jan Manschot ('Brekken Jan Schampschot'), die het leven als professioneel popmuzikant beu was. Centrale figuur is Hans Keuper, een liedjeszanger van het type 'troubadour' en in het dagelijks leven biologieleraar te Doetinchem. Ondanks het feit dat Boh Foi Toch 'alleen om de lol' optreedt [19], is de groep razend populair en zijn van de eerste CD Zeet de jongs(1992) meer dan 26.000 exemplaren verkocht - onder meer via de SRV-man [20]. De muziek van Boh Foi Toch is aanzienlijk minder ruig dan die van Normaal en bevat elementen van volksmuziek.
Andere Achterhoekse groepen die in de dialecrenquéte naar voren kwamen zijn de serieuze Jan Ottink Band en het speelsere Spöl. Ottink is begin jaren '90 overgestapt van het Engels naar het Achterhoeks. Met het Engels "kun je niets overbrengen, omdat het jouw taal niet is en omdat de mensen het maar half verstaan (... ) Tegelijkertijd heb je minder last van clichés, domweg omdat deze taal nog niet zo vaak voor popmuziek is gebruikt. Je moet je eigen traditie bedenken." [21] Ook volgens Spöl, al sinds 1985 actief met dialectmuziek, komt met het dialect de emotie directer over dan in het Engels en is ook de sfeer intiemer [22] .

Noord- en Zuid-Holland
In de Randstad laat de dialectenquéte ons in de steek: de regionale dagbladen weigerden de oproep te plaatsen. Via een alternatieve enquête kwam er uit West-Friesland, een bescheiden lijst met zangers en groepen. Het Werverhoofs Volksorkest zingt liedjes in het Engels, Nederlands en Westfries, in schlagerstijl. Siem de Haan publiceert regelmatig gedichten in het Westfriese kwartaalblad Skroivendevort. Ze ademen dezelfde beschaafde, nostalgische sfeer als de teksten van Nel van Laren-Zwuup, oprichtster van skroiversgroepen voor plattelandsvrouwen. Een andere golflengte heerst in West-Friesland Plat, waarvan slager Piet Zee en het duo Piet en Ria Braakman de vlaggedragers zijn. Jaarlijks wordt, in boerenkielen gehuld, een programma voorgedragen dat het midden houdt tussen 'echte fijnzinnige humor' en 'onderbroekenlol' [23]. Met groot succes: vorig jaar werd de tiende CD West-Friesland Plat uitgebracht op het label Ivory tower, dat meer dan honderd LP's en CD's met soortgelijke humor en liedjes uit heel Nederland produceerde. Ongenoemd in de enquête blijven Los Onderdikos, uit Onderdijk, scheppers van een populair Bloemkoollied.
Voor Utrecht en Zuid-Holland leverde ook de alternatieve enquéte geen bruikbare muziekgegevens. Via de regionale omroep kwamen toch nog enkele lokale dialectmusici aan het licht. Uit het Westland de tuindersband De Kromme Jongens, die een CD uitbracht onder de titel Doordraaien; en uit Katwijk Tinus Tulp, die zich in het vissersdorp onsterfelijk heeft gemaakt met parodieën op Engelse en Nederlandse liedjes, onder meer op Oerend hard. De cross~motors van Normaal zijn in Katwijk vervangen door een grasmaaier:

Ik zeg: "och" ... ik zeg "ah".
Ik zeg: "och" ... "a-h".
Aháa aháareg hart háade me mòòtertje-n~edraeit.
Aháa aháareg hart, want me gras mos nòòdeg 'emaeit.
Al gáauw liep ik te baeje in et zwáer;
Tinae hadde zich al ommekláet.
Tinae mit 'r skort om, en Tinus in ze seejennae (etc.). [24]

Uit de provincie Utrecht zijn in het geheel geen meldingen binnengekomen. Wel is er natuurlijk het plat-Utrechts van Tineke Schouten en diverse popgroepen. Westelijke stadsdialecten worden echter niet tot de streekraalmuziek gerekend, althans niet door de beoefenaars en commentatoren van streektaalmuziek. Hoewel het Amsterdams van Johnny Jordaan, Tante Leen en André Hazes, het Haags van Harry Klorkestein en Lex Triplex en het Leids van Rubberen Robbie mogelijk aan vergelijkbare identiteitsgevoelens appelleren (althans bij een gedeelte van de stadsbevolking) als de eerder besproken streektaalmuziek in de 'provincie', ontbreekt per definitie de boerendimensie die deze kenmerkt en samenbindt. Opvallend is ook dat de randstedelijke regionale omroepen zich niet met muziek in de stadsdialecten wensen te profileren; de status is blijkbaar lager dan die van de dialecten in de andere provincies.

Zeeland
Koploper in de Zeeuwse streektaalmuziek is Engel Reinhoudt uit Zuid-Beveland, die in 1988 een LP maakte (Vrouwe, Vrouwe, kôp toch wat) en in 1992 een CD, Een bolus bie de koffie. Op de CD zijn zijn luisterliedjes getint naar de volksmuziek, waaraan de begeleiding van de Zeeuwsvlaamse folkgroep Ambras zeker bijdraagt. Maar ook de onderwerpen zijn zeer Zeeuws, op het folkloristische af, zoals in de titelsong:

Een bolus bie de koffie, da's 't lekkerste dat a t'r is.
Een bolus bie de koffie, aars glôve ik nie dat het zitterdag is.
Een bolus bie de koffie, die oart 'r bie da's waer
En bie het twidde kommetje een echte babbelaer.

Soms êête [= heten] ze jikkemienen.
In Vlaand're noeme z'een bolus een drol.
Nooit mag 't recept verdwiene
Van onze wereldbol.

Een bolus hoort bij Zeeland, aldus Reinhoudt, als Middelburg bij de Lange Jan, Vlissingen bij de zeekant en een pijler bij een dam.
Uit Zeeuws-Vlaanderen stamt de nummer twee van de Zeeuwse hitlijst, de produktieve zanger Piet Brakman, die acht LP's en drie CD's op zijn naam heeft staan. Zijn idioom zwenkt tussen country en schlager, zijn teksten zijn streekgericht. Ook Peter Dieleman uit Zuid-Beveland zingt over de streek, maar meer met een nostalgische ondertoon, waarin verontwaardiging over industrialisatie en toerisme doorklinkt.
Een geheel ander geluid brengt de hardrockgroep Surrender, momenteel populairder dan de zevende plaats doet vermoeden (in Zeeland reageerde de jeugd nauwelijks op de enquête). Surrender is het Zeeuwse Normaal: harde muziek, stevige taal, boerenethos. De band, bestaande uit 'Jewannes op de basboemers, Fons uut schrabbekerke de roefelear op de trommels, en Kornelis mie z'n piel en boohe', poseert op trekker en knol en zet het Zeeuws meisje in gewaagde pose op de voorkant van de CD Ôans bin de Zeeuwen (1993):

Oans bin de Zeeuwen van top tot têên
Plezier en leute bin nummer één,
't Zeeuwse spreekwoord van óóst tot west
en luk't vandééhe nie dan lukt't merrehe best.

Noord-Brabant
De folkbeweging uit de jaren '70 en '80 heeft op de dialectmuziek in Brabant een zwaarder stempel gedrukt dan in andere provincies. De volksmuziek van Ut Muziek en van Dommelvolk komt nog steeds voor op de enquételijst, zij het in de onderste regionen; de folk van van Mie Katoen, Veulpoepers en van Fluitekruid is in vergetelheid geraakt. Ook bij de mooie luisterliedjes van nummer één, van Gerard van Maasakkers, is de folkinvloed goed te horen, althans op zijn beste LP's, die dateren van rond 1980. [25]. Maasakkers zelf vindt dat de dialectmuziek in Brabant momenteel op zijn retour is [26] en lijkt daarmee vooral te doelen op de genoemde folk- en folkachtige muziek. In de jaren '70 had hij aanvankelijk Engelse liedjes geschreven en later Nederlandse, maar "die waren zo hoogdravend." Het Brabants bleek toen een uitkomst voor Maasakkers, die zijn onderwerpen bij voorkeur in het alledaagse zoekt, dicht bij huis. "Ik zou in de Nederlandse taal veel minder sterk mijn gevoelens tot uiting kunnen laten komen", zei hij in 1978 [27]. Het dialect impliceert echter het gevaar van een teveel aan nostalgie, ervoer de zanger later. Na zijn folk/chanson-achtige periode rond 1980 schakelde hij, naenig stilistisch experimenteren, weer op het Nederlands over, zij het met een Brabantse tongval. Maasakkers constateerde in 1990 dat steeds minder mensen dialect spraken. Nu streeft hij naar een Nederlands dat duidelijk 'van hier' is [28].De muziek van de nummer twee van de regionale voorkeurslijst stamt ook uit het begin van de jaren'80: Ad de Laat. Zijn liedjes zijn nostalgischer dan die van Maasakkers. De folkachtige LP Brabant, ge verandert (1980/81) handelt in 'donkerbruine' taal en muziek over de tijd van weefgetouw, paard en wagen, de veranderingen van de nieuwe tijd en de verbondheid met het Brabantse land.
De op folk en volksmuziek georiënteerde bloei van de dialectmuziek mag in Brabant voorbij zijn, er is anno 1995 nog streektaalmuziek in overvloed. Een belangrijk podium is de lokale omroep van Berlicum, die onlangs een verzamel-CD uitbracht onder de titel Hurt's efkes hier, met liedjes als Brabant...., Ons moeder toal, en 't Boerke van buite. Een zangeres als Lya de Haas, die de jongere garde vertegenwoordigt, zingt lieflijke liedjes in een nostalgische sfeer, die het Brabant van vroeger oproepen en sterk op het behoud van de traditionele cultuur zijn gericht, waaronder begrepen het dialect:

Wè veraanderr toch de toal
nog vurdègge 't goewd en wèl ok wit
zitte in 't Engels en zegde al vort sjit [29].

Limburg
Limburg heeft, mede dankzij het carnaval, een krachtige traditie van liedjes in het dialect, vaak op schlager~achtige melodieën. Er wordt wekelijks een Limburgse toptien bijgehouden. In tegenstelling tot andere provincies vindt men bij Limburgse CD's zelden tekstboekjes: wordt elders het zingen in dialect nog als iets bijzonders gezien, in Limburg is het voor bepaalde genres blijkbaar vanzelfsprekend.
Het meest opmerkelijk is niet zozeer de nummer één van de dialectenquête de popgroep Rowwen Hèze die momenteel als de meest succesvolle dialectgroep van Nederland kan worden beschouwd - maar de nummer twee: Jo Erens (Sittard 1928). Deze zanger overleed in 1955! Met zijn gitaar en warme bariton zong hij provincielievende liederen als Limburg mie landj, die hem razend populair maakten [30].
De schlagerstijl overheerst in de zang van Sjef Diederen, Frits Rademacher en Ben Verdellen. Hetzelfde geldt muzikaal gesproken voor de groep Carboon (nummer 9), die echter een bijzondere thematiek bezingt: het leven van mijnwerkers. Het zijn nu hun zonen die de tijd "van de harde vloek en het vurige gebed" doen herleven op de CD Witste nog, koempel.
Rowwen Hèze verdient bijzondere aandacht. Evenmin als voor Normaal bestaan er voor deze groep provinciegrenzen. Ook in Groningen en Friesland is de respons enorm, aldus Jack Poels, dichter van het ambitieuze refrein:

Het is een kwestie van geduld
rustig wachten op de dag
dat heel Holland Limburgs lult.

Dat deze regels in het Nederlands worden gezongen, is niet zonder bedoeling. De rest van het liedje is in het dialect van de Peel, maar de refreinen zijn bij voorkeur meezingbaar voor Nederlanders van elders [31]. De muzikale stijl is een mix van feestmuziek en folk, in het bijzonder de zogenoemde texmex, afkomstig uit het zuiden van de Verenigde Staten.
Het meest geliefd is de groep toch in Limburg, waar de fans kinderen, tieners en hun vaders en moeders en zelfs opa's en oma's omvatten. De muziek van Rowwen Hèze wordt zelfs gedraaid op begrafenissen en crematies [32]. De naam is ontleend aan een zonderlinge kluizenaar uit America, het kerkdorp bij Horst, waar de groep gevestigd is. De verbondenheid met de eigen streek is groot. Zelfs een verhuizing naar het naburige Venlo was Poels al te ver. Het zijn alledaagse situaties die hem tot zijn poëtische liedteksten inspireren, naast jeugdherinneringen als in De Piel in Brand::

Is oaves laat de haor nog naat
nog efkes en nar bed
de raam wiet oap, genne sloap
en d'n hemel waas veurroej
mist hing op 't land,
's oaves laat, da stong de Piel in brand.

Wat zijn taalkeuze betreft, is voor Poels, die oorspronkelijk hardrock speelde, het Nederlands nooit een alternatief geweest. "Nederlands vind ik een kitscherige taal om in te zingen. En het probleem bij het schrijven van Engelse teksten is dat je een woordenboek bij de hand moet hebben. Dat wil niet zeggen dat het dialect me makkelijk afgaat. Het uiteindelijke resultaat mag dan heel simpel ogen, maar het heeft veel pijn en moeite gekost voordat het zover was. Stapels teksten heb je dan al weggegooid [33]. Toen Poels dit zei (1987), zong van Rowwen Hèze nog voor de pauze Engels en erna, of als toegift, in het dialect. "Volgens kennissen fleurden onze gezichten altijd op als we in het dialect gingen zingen. Dat zette ons aan het denken [34]. Men brak in Noord-Limburg door met de carnavalsschlager Niks stront niks, die door de plaatselijke carnavalsvereniging werd geboycot wegens te zware politieke lading.
De uitspraken van Poels laten zien dat de uiteindelijke keuze voor het dialect het gevolg is van een samenspel tussen een eigen, artistieke voorkeur en de respons van het publiek - dat die voorkeur kennelijk passief deelt.
De nieuwste ster aan het Limburgse firmament kon nog niet in de dialectenquête worden geregistreerd. De Roermondse zanger Gé Reinders besloot na een redelijk succesvolle internationale carrière terug te keren naar zijn Limburgse roots. "Heel hard spelen in donkere hokken en het zingen in een vreemde taal, ging me de keel uithangen"[35]. Zijn CD Truuk nao aaf ('Terug naar af) werd goed ontvangen door de landelijke pers.

Vlaanderen
Omdat de dialectenquète ook de Nederlandstalige provincies van België betrof, heb ik de streektaalmuziekgegevens uit dit gebied volledigheidshalve in de appendix opgenomen. Hoewel Vlaanderen buiten het bereik van deze bundel valt, laat ik enkele opmerkingen volgen. Een overlap met Nederland is alleen in Belgisch Limburg zichtbaar: daar zijn maar liefst vier artiesten en groepen uit Nederlands Limburg populair, naast een Westvlaming en Antwerpenaren: Willem Vermandere, Wannes van de Velde en De Strangers. Deze laatsten zijn in heel Vlaanderen geliefd. Populariteit in het gehele land, dat wil zeggen in het gehele gewest, is een verschijnsel dat in de Nederlandse srreektaalmuziek ontbreekt; althans, Normaal en Rowwen Hèze zijn wel door het hele land bekend maar komen in de Nederlandse enquéte-antwoorden nauwelijks voor buiten de eigen of aangrenzende regio's. Een ander verschil tussen de Nederlandse en Vlaamse dialectmuziek is de relatie centrum-periferie. In Vlaanderen zijn de stadsdialecten dominant aanwezig (uit Antwerpen komt verder nog Katastroof; uit Leuven Big Bill Krakkebaas en Spinosj; uit Gent Walter de Buck), terwijl die in Nederland in de enquête alleen in Limburg een rol spelen. In Vlaanderen is dan ook geen 'randstad' die meent geen dialect te spreken. De relatie dialectstandaardtaal is in Vlaanderen hoe dan ook anders dan in Nederland, nog afgezien van de status van het Vlaams in nationaal verband.

De bijzondere positie van het Fries
De bijzondere positie van het Fries ten opzichte van de dialecten komt het duidelijkst tot uitdrukking in de zogenoemde serieuze muziek. Al in 1602 verschenen vilanellen in het Fries. Ze maken deel uit van een bundel met Franse chansons en Italiaanse madrigalen van de hand van de in Leeuwarden gevestigde componist J. Vredeman. Een jaar later verschenen de eerste madrigalen in het Nederlands, van de hand van de Leidenaar Cornelis Schuyt (zie p. 160-161). De vilanella is weliswaar een Italiaans vocaal genre, maar nog geen madrigaal. Het is de elitaire adaptatie van een Napolitaans type boerenlied. Met andere woorden, Vredeman koos voor deze 'boerenliedjes' zijn eigen 'boerentaal', het Fries. Schuyts keuze voor het Nederlands heeft meer emancipatorische betekenis gezien het serieuzere karakter van het madrigaal. Een liedje van J.J. Starter in het Fries (1621) komt voort uit een gelijkaardige gedachtengang: het betreft een pastorelle. In het werk van de zeventiende-eeuwse dichter Gysbert Japix wordt het Fries eindelijk literair serieus genomen; weliswaar niet als taal van ernstige polyfonie, maar van liederen zoals bijvoorbeeld P.C. Hooft die had geschreven. Bovendien berijmde Japix psalmen in het Fries [36].
In de negentiende eeuw vervulde het Friese lied een voortrekkersrol ten opzichte van de andere provincies. In de jaren twintig van die eeuw publiceerden de gebroeders Halbertsma hun Lapekoer van Gabe-Scroar, een 'lappenmand' met verhalen, versjes en liedjes, zogenaamd uit de oude doos maar in werkelijkheid door henzelf geschreven. In 1876 verscheen de eerste druk van het Frysk Lieteboek, met Friese liedteksten op melodieën van onder anderen Mozart en Mendelssohn, maar ook Friese componisten. Opvallend is het ontbreken van traditionele volksliederen. In vergelijkbare bundels die later in andere provincies ontstonden, neemt de folklore doorgaans wel een belangrijke plaats in "[37].
Tenslotte is ook in de twintigste eeuw klassieke muziek op Friese tekst gecomponeerd. In totaal zijn er zo'n negen muziektheaterwerken in het Fries geschreven, variërend van operettes (Twa frijers om ien faem van August Pierrot de Cornillon, 1901) en zangspelen (De jonkerboer van Paulus Folkertsma, 1945) tot aan echte opera's, zoals de onlangs geënsceneerde Rixt uit 1990 van Henk Alkema [38]. Ook zijn talrijke liederen en koorwerken in het Fries gecomponeerd, onder andere door Folkertsma en Johan de Witt. De Friese muziekgeschiedenis is het onderwerp van een speciale Werkgroep, die volgend jaar een overzichtswerk hoopt uit te brengen.
In de dialecten van het Nederlands komt klassieke muziek zover bekend nauwelijks voor, een enkele operette daargelaten. Terwijl hierboven in de 'lichte' streektaalmuziek, folk, pop en dergelijke geen wezenlijk onderscheid tussen het Fries en de dialecten aan het licht is gekomen, toont de serieuze muzieksector dus wel degelijk een verschil in status aan. Wel is het mogelijk dat de Friese lichte muziek zich kwantitatief onderscheidt van andere provincies. Harde gegevens hierover ontbreken vooralsnog. Mijn voorlopige indruk is dat in Friesland en Limburg de meeste streektaalmuziek wordt geproduceerd. In deze provincies lijkt de regionale muziek ook de grootste airplay te hebben.

Besluit
In een recente bundel heeft Martin Stokes de aandacht gevraagd voor het verband tussen etnicitelt, identiteit en muziek [39]. Muziek is in zijn visie een belangrijk middel om etnische identiteit vorm te geven en een 'plaats' te construeren, een 'plaats' in de zin van een geografische, culturele en/of sociale coördinaat. Muziek is daarmee niet zozeer een reflectie of een uiting van onderliggende culturele en sociale patronen, zoals eerder door etnomusicologen en antropologen werd aangenomen, maar een middel waarmee identiteiten actief kunnen worden geconstrueerd en gemanipuleerd. Stoke's concept is het meest vruchtbaar wanneer het wordt toegepast op etnische groeperingen met herkenbare volksmuziektradities, zoals Schotten, Ieren, Polen, Catalanen en Basken. De Nederlandse situatie is niet zonder meer vergelijkbaar. Ten eerste is de etnische identiteit van bijvoorbeeld Drenten, Brabanders, Limburgers en zelfs Friezen aanzienlijk minder geprononceerd dan die van bijvoorbeeld Ieren, Catalanen en Basken, in elk geval in politiek opzicht. Ten tweede is er niet of nauwelijks sprake van typisch Drentse, Brabantse, Limburgse of Friese muziekstijlen. De Nederlandse dialectzangers adapteren juist internationale stijlen. Het is de streektaal die de regionale muziek zijn etnische, of liever regionale identiteit 'verleent. Afgezien van dit muzikaal-technische verschil met etnische muzieken uit het buitenland is uit het bovenstaande duidelijk geworden dat ook in Nederland muziek, in combinatie met taal, buitengewoon geschikt is om regionale identiteit vorm te geven.
De Nederlandse regionale muziek is een tamelijk recent verschijnsel. Toen het in de vorige eeuw voor het eerst tot bloei kwam, was er sprake van een wisselwerking met het volkslied. Dat volkslied - overwegend in het Nederlands gezongen - werd daarbij regionaal ingekleurd: sommige volksliederen werden letterlijk vertaald in het dialect. In de hedendaagse streektaalmuziek wordt daarentegen over het algemeen weinig gebruik gemaakt van folklore; wel is het opmerkelijk dat bij de keuze uit internationale muziekstijlen de voorkeur uitgaat naar genres die van het platteland komen, zoals country, cajun en texmex.
Het dialectlied is dus een bewust onrwikkeld middel om het regionaal eigene muzikaal te construeren. Het wordt ook als een 'bewijs' van de waarde van het dialect gezien, muziek in de streektaal verhoogt de status van die taal en kan beschouwd worden als een teken van emancipatie. Het dialect dat met name door de jongeren wordt gezongen, is geheel van deze tijd. Vaak is er zelfs meer sprake van een zogenoemd regiolect, waarbij de lokale verschillen steeds meer wegvallen en ook het standaard-Nederlands zijn invloed doet gelden.
We bekijken de streektaalmuziek tenslotte nog eenmaal vanuit het perspectief van de taalkeuze. Voor veel dialectzangers bleek de 'grote' alternatieve taal niet het Nederlands maar het Engels te zijn. Met andere woorden, men transponeert internationale muziekstijlen naar de eigen belevingswereld, die kennelijk regionaal en niet nationaal is, althans qua muziek. Dat houdt in dat voor deze musici regio en 'natie' op hetzelfde taalkeuzeniveau staan. Voor 'natie' leze men Randstad, want daar wringt de schoen natuurlijk: in de muzikale context is het Nederlands meer de taal van de Randstad dan van heel Nederland. Voor dialectsprekers is het Hollands ook een dialect, al beseffen de Hollanders het zelf niet.
Letten we op de motieven die de musici zelf aangeven, dan zien we de regionale identiteit op individueel niveau in werking. Niemand blijkt echter als motivatie voor zijn dialectzang met zoveel woorden 'regionale identiteit' te noemen, of iets dat zweemt naar 'eigen volk' of de superioriteit van de eigen provincie ten opzichte andere. Men kiest gewoonlijk voor het dialect op grond van persoonlijke motieven, meestal van het type 'Het is mijn eigen taal en daar druk ik me het best in uit'; een motief dat ook bij de Nederlandstalige popmuzikanten veel gehoord wordt (vergelijk de bijdrage van Rutten). Een meer collectief gegeven is de positieve respons van het publiek, die de musici er toe brengt de ingeslagen weg verder te bewandelen.
Tegenover het dialect als zangtaal noemen de zangers het Engels zowel als het Nederlands. Het Engels wordt wegens de grote taalafstand verlaten met voorbijgaan aan het Nederlands, dat als te hoogdravend of kitscherig ervaren wordt, in elk geval niet als de eigen taal. De standaardtaal staat voor de Randstad, en dat is voor veel dialectzangers een negatief begrip, gekoppeld aan dikdoenerij, het verlies van traditionele waarden en landschappelijke schoonheid. In die zin wordt er met behulp van de 'andere' Randstad een regionale identiteit geconstrueerd, die meer een identiteit is van 'de' regio in de zin van het Nederlandse platteland dan van afzonderlijke provincies of streken. Initiatieven als Muzem!, een streektaalmuziekfestival in Emmen, en het enthousiaste onthaal dat succesvolle dialectgroepen ten deel valt in provincies waar een ander dialect dan het hunne wordt gesproken, ondersteunen deze these.
Er is overigens nog een andere 'oppositie', zoals de antropologische term luidt, denkbaar dan de Randstad. Dialectliefhebbers noemen ook vaak angst voor grootschalige ontwikkelingen en de Europese eenwording - waar de agrarische wereld dagelijks mee wordt geconfronteerd - als voedingsbodem voor het succes van de streektaalmuziek, of meer in het algemeen van de dialectgolf, waarvan de streektaalmuziek het meest vitale onderdeel lijkt te zijn, dat vooral ook jongeren aanspreekt.

Appendix bij dit artikel.

Summary (Samenvatting in het Engels van dit artikel).

Noten bij dit artikel.

Deze tekst is met toestemming van de auteur overgenomen uit:

"Zingen in een kleine taal"
Volkskundig Bulletin
jaargang 21, nummer 2, oktober 1995

Deze pagina is bijgewerkt op