ZATERDAG 16 SEPTEMBER 2006
De Stentor op het web
Deining rond het dialect. Enerzijds lijkt het fenomeen zich net zo snel terug te trekken als eb aan een strand in Bretagne; anderzijds overspoelt de streektaal zowel tv, concertpodia als Top 40. Slechts een kortstondige golf?
Deining rond het dialect
door JELLE BOONSTRA
Ineke Strouken, directeur van het Nederlands Centrum voor Volkscultuur in Utrecht ‘Ik denk dat steeds meer mensen opnieuw dialect zullen gaan spreken.’ Zelfs al is dat dan een verwaterde versie of een zelfs geheel nieuw aangeleerd dialect en komt de inspiratie allang niet meer van de dorpsbrink: Zo is Sgt. Pepper's van de Beatles opeens populair in Venlo's dialect. Nepcultuur of een volstrekt logische ontwikkeling?
De Radboud Universiteit kwam in het holst van de komkommertijd met alarmerende cijfers. Uit ondervraging van 35.000 scholieren en hun ouders bleek dat thuis nog maar zo'n 18 procent dialect spreekt. In 1995 was dat bij een vergelijkend onderzoek zo'n 25 procent. De kinderen krijgen het dialect of de drie erkende streektalen (Nedersaksisch, Limburgs en Fries) dus steeds minder met de paplepel ingegoten. In amper tien jaar tijd zakte het Fries in de dagelijkse consumptie met zo'n twintig procent. Nog maar een kwestie van tijd voor het dialect verdwenen is, zou je zeggen, maar Ineke Strouken laat het hoofd allerminst in de schoot zakken. De redding lijkt nabij nu de nood zo hoog is.
Zelf maakte ze het verdomhoekje van het dialect van nabij mee. ‘Ik heb een Twentse moeder en een Limburgse vader, maar we werden opgevoed in het Algemeen Nederlands (voorheen Algemeen Beschaafd Nederlands geheten). Met als voornaamste reden dat de dialectsprekenden erg in dat verdomhoekje zaten. Dialect spreken werd gezien als lomp en boertig - mede daardoor zijn veel dialecten de laatste jaren behoorlijk verwaterd. Vroeger had je in Tilburg zelfs verschillende dialecten. je kon aan spraak zelfs horen of iemand benoorden of bezuiden het spoor woonde. Nu zijn het vaak regio-lecten geworden - de spraak in een wat groter gebied.’
In die beschrijving kan professor Anne van der Meijden zich best vinden. Hij vertaalde de bijbel naar het Twents, hij spreekt ook de mensen in het Twents toe bij bruiloften en begrafenissen en gelooft persoonlijk niets van de teruggang van het dialect. Dat onderzoek bij de Radboud is allesbehalve representatief - oordeelt hij streng vanuit Nijverdal. ‘Niet alleen het ouderlijk huis is de toevoerlijn van het dialect je mag ook de invloed van het schoolplein of de vriendenkring niet onderschatten. Of het werk: op bouwplaatsen in Twente wordt nu weer meer dialect gesproken dan pakweg twintigjaar geleden. Het is kennelijk ook een norm waartoe je in je sociale leven gedwongen wordt.’
Van der Meijden herinnert zich nog het sombere betoog van wijlen hoogleraar Karel Heeroma, die een leerstoel in de Saksische talen bezette en riep dat het Nederlands het Saksisch binnen twintig jaar zou hebben overgenomen. ‘Niets is minder waar’. zegt Van der Meijden. ‘Na de Twentse bijbel is ook een Groningse bijbel in voorbereiding - daar is veel belangstelling voor, het is ook een referentiepunt te noemen, net zoals de bijbel van Goethe dat in het verleden voor het Duits is geweest hoe schrijf je, hoe spreek je? Er komen steeds meer kinderboeken en kookboeken in het dialect.’
De eerste kentering was in de jaren zeventig zichtbaar en popgroep Normaal komt alle eer toe, zegt Strouken vanuit Utrecht. Die zongen voor het eerst in de streektaal en ze waren juist trots op de boerse lompheid. In de jaren tachtig kwam er gestaag aanhang. Nieuwe tijden, nieuwe politiek ook: de Europese Unie zette door. ‘Daarmee groeide de grootschaligheid, we moesten wereldburgers worden, maar daar konden we ons weinig bij voorstellen. In een steeds grotere wereld ga je op zoek naar eigen identiteit, je taal, je geschiedenis, je eigen volkscultuur’.
In zo'n mechaniek wordt dialect gaandeweg ook weer belangrijker. ‘En dat boerse werd beschouwd als geuzenvlag - er werd nog een schepje bovenop gedaan - als manier om je af te zetten tegen het randstedelijke, burgerlijke denken.’ Door die nieuwe tijdgeest betraden ook anderen dat pad: Twarres deed pop op z'n Fries. Skik op z'n Drents, Rowwan Hèze op z'n Limburgs en Bløf bezong de Zeeuwse kusten.
Er is een nieuwe golf aan regio-geschriften gekomen en dankzij de regionale tv-zenders kwamen er zeer lokale soaps op de buis: Baas Boppe Baas als eerste echte in het Fries (de tweede - Dankert en Dankert - is al in verregaande staat van voorbereiding en gaat over de advocaten-broers Anker en Anker). In Twente en Gelderland is ‘Van jonge Leu en Oale Groond’ een grote hit - met Herman Finkers als creatieve motor. Ineke Strouken kijkt er graag naar in Utrecht, waar de regionale tv de serie uitzendt. Sterker nog, het is een kijkcijferkanon geworden, en dat is raar, want het Twents waarom je vroeger werd uitgelachen in de grote stad, wordt er nu charmant gevonden.
‘Het is de hang naar geschiedenis, eigenheid - de geborgenheid die in dit soort series doorklinkt, ook al is dat in feite andermans geborgenheid.’ Het dialect heeft toegevoegde waarde in zo'n serie, en Herman Finkers was er heel precies in om naast de taal ook het Twentse denken zorgvuldig in de serie te verwerken. Aanvankelijk had de (randstedelijke) scenarist in een dramatische scène, waarin een vrouw aan een hartaanval bezweek haar echtgenoot nog laten zeggen: ‘Oh Mini, nu ben je dood en ik hield zo erg van jou.’ ‘Zo zou een Tukker dat nooit zeggen’, vond Finkers. Hij veranderde de toonsoort van het zinnetje om het drama meer recht te doen: ‘Oh Mini, en ie leupn mie nog niks veur de veut’. (‘Oh Mini, en je liep me nog helemaal niet voor de voeten'.)
Ineke Strouken lacht een beetje: Kijk, dat bedoelt ze nou met eigenheid, in taal, maar ook in de manier van kijken. ‘Steeds vaker beseft men dat het een middel is om je te onderscheiden, de spreker een eigen gezicht te geven.’ Ook Anne van der Meijden vindt het een goed voorbeeld. ‘Het Twents is goed in het understatement’, zegt hij. ‘Het is vaak veel milder verwoord, veel indirecter en gaat toch net zo diep.’
Je ziet het zelfs in Oerend Hard van Normaal uit de Achterhoek, zegt de professor-in-ruste: ‘Bertus op zien Norhold en Tinus op de BSA krijgen een ongeluk. Zijn ze dood? In de tekst wordt het in het midden gehouden: “Iedereen die zei van die lui heur-ie nooit meer wat van”. Het is ook de kunst, zoals in het Twents, om dingen niet uit te spreken, om het belangrijkste tussen de regels door te zeggen, in een taal vol eigenheid. Toen ik ermee begon was ik de eerste met preken in het Twents, nu zijn er hele series predikanten en pastoors die dat doen - een terrein ook waarop het dialect zich heeft teruggevochten. Het is de taal van het hart - een taal die veel meer in staat is troost te geven bij verdriet. Men kan het daardoor beter behappen.’ Natuurlijk is er wel enige reden voor zorg, dialecten verwateren, ze worden steeds slordiger gesproken, de taalvaardigheid in het dialect verdwijnt. Maar dat is een breder verschijnsel, vindt de emeritus-professor uit Nijverdal. Precies hetzelfde zie je ook met het Nederlands gebeuren. Ook daar verdwijnen woorden en worden taalconstructies vereenvoudigd. Niemand zegt meer ‘een meisje dat’. Of ‘het hekje dat’. Steeds vaker wordt dat ‘meisje die’ en ‘hekje die’. ‘U kan’ in plaats van ‘u kunt’, ‘u zal’ in plaats van ‘u zult’.
Maar nog geen reden tot wanhoop, vindt Van der Meijden, het dialect zal voldoende standvastigheid hebben om zich tegen de slordigheden te verweren. De waardering voor het dialect is er, en een Fries zal in beginsel ook waardering hebben voor cultuuruitingen in het Limburgs: de dialectsprekenden herkennen de goede intentie bij elkaar. Nu ook de (televisie-) cultuur gaandeweg wordt veroverd, denkt ook Ineke Strouken van ‘Volkscultuur’ dat er voor de streektaal langzaam maar zeker weer winst te halen valt. ‘We komen wel weer zo ver dat dialect status-verhogend kan werken.’ zegt ze. ‘Ik denk dat het in de toekomst een wervende werking zal hebben. Je ziet alweer taalcursussen voor mensen die graag opnieuw willen inhaken. Het is een manier om erbij te horen.’ De nieuwe populariteit zorgt voor vreemde kruisbestuivingen. Begin augustus werd St. Pepper's Lonely Heart Club band, het magnum opus van The Beatles uit 1967, in Venloos dialect uitgevoerd (‘Serzjant Paeper’ heette het daar) als openingsact van het Zomerparkfestival.
Nepcultuur? Een verachtelijke vorm van leentjebuur spelen? Voor het Nederlands instituut van Volkscultuur past het echter binnen hele normale definities. ‘Als zoiets aanslaat kun je hetgeen nepcultuur noemen. Cultuur is wat je generatie op generatie aan elkaar wilt overdragen. Vroeger lag dat vooral binnen je eigen blikveld, nu ligt die horizon verder weg, en is het ook best logisch dat je je ook door popmuziek uit een ander land laat inspireren. Naar ons idee is cultuur een fenomeen dat gedragen wordt door een groep.’ En al is die eindstand zo vlak na het optreden nog niet te maken (‘Het blijkt pas na een tijdje of het een beetje beklijft’), toch zijn de Limburgers wat het Nederland Instituut betreft op de goede weg.
Ook Anne van der Meijden heeft er waardering voor. ‘Als je iets vertaalt uit z'n oorspronkelijke taal, en je transporteert het naar de eigen taal die je spreekt, dan gaat er altijd wat verloren - dat kan niet anders. Dan verdwijnt iets van de oorspronkelijke kleur. Maar er komt ook wel weer iets van kleur voor terug, als je als Limburger Sgt. Pepper's pakt, dan kijk je er met je eigen ogen naar, dat stempelt het alweer, en je voegt er een eigen verrijking aan toe - wel een goede weg.’dit artikel verscheen in de bijlage FOCUS