Nieuwsblad
van het noorden
21 juli 1984
opgegaan in het Dagblad van het Noorden
'Een eigen geluid, de rest is
een kwestie van smaak''Eigenlijk ben ik een Groninger van de tweede garnituur: bij ons thuis werd vroeger Nederlands gesproken. Het dialect spreek ik redelijk, maar het schrijven gaat me niet vlot af.'
De boerderij is groot, maar oud en ligt aan de oude weg van Winschoten naar Nieuweschans, in het onopvallende Nieuw Beerta. Onder een trotse beuk draaft een witte geit eindeloze rondjes en nu en dan springt een kat op uit het hoge gras. Binnen besnuffelt een uit de kluiten gewassen vriendelijk-nieuwsgierige zwartharige viervoeter de onbekende gast en snorren in een mandje een jonge moeder en drie mini-poezen. 'Wil je d'r één mee?' vraagt de baas van al dit beestenspul meteen, na een blik op de op slag vertederde bezoekster. Die uiteindelijk het gezonde verstand laat zegevieren en alleen een doos met versgesneden groente in de auto laadt. Een gift uit veelbezongen grond, want de tuin in kwestie is 'Mien toentje’ dat Ede Staal elke maandag beschrijft in de herkenningsmeloclie van de tuinbouwrubriek van Radio Noord. ‘Je bent niet de eerste die wat meeneemt, en je zult ook wel niet de laatste zijn,’ grijnst de leraar-dichter-zanger-talenenthousiast-tuinier bij het afscheid. En dat typeert hem.
‘Ede... nee, ik weet niet waar die naam vandaan komt. Staal evenmin trouwens. Er is een verhaal over een voorouder, een diplomaat, die in de zeventiende eeuw het familiekapitaal om zeep heeft gebracht. Dat heeft een familielid een keer uitgezocht. Maar meer weet ik er ook niet van. Mijn eigen roots liggen op het Hogeland - daar ben ik in 1941 geboren en daar heb ik mijn jeugd doorgebracht. lk ben een echt dorpsjongetje. Herinneringen aan die tijd ? Dat er weinig auto's waren. De eerste jukebox in de dorpscafetaria. De eerste televisie. Dat je gebukt je plaats moest zoeken als je eens bij een ander mocht kijken en dat gedag zeggen door het geluid heen bijna een godslastering was. De televisie als een soort familiealtaar... ik denk dat men er nog niet mee om wist te gaan. En verder... een mand vol pinda's op zondagmiddag, een glas ranja. Dat was wat nu de chips voor het weekeinde zijn. De tijd was anders. Als er iemand begraven werd in het dorp kwam er eerst een aanzegger op de stoep. Een dorpeling die voor een bepaald bedrag zijn gezicht in de plooi trok om het nieuws huis aan huis door te geven. Ik begreep als kind nooit waarom die man zo droevig keek, want hij had er immers niets mee te maken...
Centraal gebeuren
Een begrafenis was een centraal gebeuren. Nu wordt er in een soort formule één-wagen naar het crematorium gescheurd, maar toen ging het nog met paarden, met van die zwarte pluimen. Ach nee, ik geloof niet dat de dood nu meer verdrongen wordt. Verdringing is überhaupt in de mens aanwezig of het nu van dood, ziekte of invaliditeit is. Alleen ontkwam je er vroeger niet aan, terwijl een kenmerk van deze, snelle tijd is dat dit soort zaken wat meer op de achtergrond raakt. Je miste vroeger al die dingen die we tegenwoordig wel hebben - als je buiten woonde was De Stad een soort bedevaartsoord, waar je twee keer per jaar naar toe ging voor nieuwe kleren. Er was minder communicatie; vakantie was 80 kilometer op de fiets. Een hele besloten manier van opgroeien, inderdaad.
Uitgaansleven
Mijn eerste echte kennismaking met de stad Groningen kwam toen ik ging studeren - een jaar of 18 was ik. En stortte me enthousiast in het uitgaansleven: van een goeie leerling op de HBS werd het opeens aanmerkelijk minder. Twee jaar verloren - toen was ik ontnuchterd en ben ik aan de studie begonnen. Engels, hoewel ik liever de advocatuur in was gegaan. lk weet eigenlijk niet waarom dat niet is doorgegaan. Vlak voor het afstuderen ben ik er mee opgehouden en met mijn onderwijsbevoegdheid begonnen als leraar bij het Handels Avond Onderwijs in Oude Pekela. Vier uur lesgeven en vijf uur reizen, want ik woonde weer op het Hogeland. En ik ben in het onderwijs blijven hangen. Een paar keer er uit geweest - de reclame in. Maar wil je als tekstschrijver een goeie boterham verdienen dan moet je naar het Westen en ik ben niet zo nomadisch. Wel binnen het Noorden, maar blijkbaar hier niet weg te brànden.
Tegenhanger
Nu ben ik leraar en decaan op de experimentele middenschool in Woldendorp. Een school met een duidelijke streekfunctie en dat is als tegenhanger voor de Stad een goede zaak. Dat het een middenschool is houdt automatisch in dat het werk ook anders is – dat je zelf veel lesstof moet ontwikkelen omdat de uitgevers de kat nog even uit de boom kijken. Een middenschool vereist een andere benadering, een meer individuele aanpak van de leerling. De eerste twee jaar zit iedereen bij elkaar, ongeacht de prestaties. Nee, ik heb nooit gemerkt dat dat frustraties geeft. Het ligt er maar net aan welke mogelijkheden je biedt. De bolleboos moet aan z'n trekken komen, maar de minder begaafde leerling ook. Het kenmerk van individualisering is dat elk kind op een zo reëel mogelijk niveau doorstroomt en dat werkt goed. Je zou inderdaad kunnen verwachten dat een leerling bij deze aanpak denkt 'ach, laat maar zitten...', maar door het intensieve contact dat je juist op een kleinschalige school als de onze hebt, kunnen ze je moeilijk ontlopen. En doordat, niet langer alleen de leevakken centraal staan, maar ook zaken als creativiteit en sociale vorming binnen projecten veel aandacht krijgen, leren kinderen bovendien dat de één de ander nodig heeft. Dat iedereen wel met ièts uit de voeten kan.
'Zo Is Het'
Ik zie dat ook als achtergrond bij de versjes en poëzie die ik maak. Vroeger op de HBS moest je teksten interpreteren. Als een dichter schreef ‘Ik ween een korenveld tot klaproos', dan kwam meteen de vraag 'wat bedoelt ie daar nou mee?' Ik wilde dan nog wel een poging tot een antwoord wagen, dat werd tenslotte gevraagd, maar elke keer sloeg de leraar daarop zijn schrift open en zei 'Zo Is Het'. Hij had dat antwoord weer van zijn leraar en ik moest het overschrijven. Ik hou daar niet zo van - het zal me een zorg zijn hoe men mijn teksten interpreteert. Ken er zelf maar iets aan toe. Maar ik ben dan ook niet iemand die zingt omdat hij een boodschap heeft - elke evangelisatiedrift is me vreemd op dat gebied. Waarom ik zing...? Het is voor mij een vorm van vocaal mediteren. Zoals de één in psychotherapie gaat en de ander brandnetelkaas eet, zo zing ik. Uren in m'n eentje achter de piano. Nee, ik kom niet uit een muzikale familie. Alleen opa, die was dirigent van de dorpsfanfare en vier jaar oud klom ik op een stoel en probeerde hem na te doen. Zelf heb ik trouwens ook in de fanfare gespeeld. Trompet, in Leens. Daarvoor speelde ik al mondorgel - smokkelde hem ‘s avonds mee naar boven en organiseerde onder de dekens wereldkampioenschappen mondorgelspelen. Daarna maakte ik in het openbaar de winnaar bekend - en dat was ikzelf inderdaad. Als ik geen mondorgel had gehad, had ik een fluitje gemaakt van fluitekruid, of had ik een kam gepakt met een vloeitje. lk pingelde ook altijd op de piano. Maar daar heb ik nooit les in gehad.
Traporgel
Toen ik een jaar of 23 was, ik woonde destijds in Kibbelgaaren, een gehucht onder Winschoten, kocht ik van een buurman een oud traporgel. Daarop begon ik muzikale reizen te maken - wat op dat instrument net zoiets was als reizen op een bakfiets met een hunebed er op. Reuze vermoeiend op dat lekke ding. Maar ik begon melodietjes te schrijven en later kwamen daar teksten bij. Hoofdzakelijk in het Engels, in het begin. Ik denk dat me dat het gemakkelijkst af ging. Later breidde zich dat uit tot Duits, Frans en Ostfries. Door een toeval eigenlijk heb ik een jaar of tien geleden een plaat gemaakt in het Engels, 'I'm in the blues'. Een vriend van mij had een bandje ingestuurd naar een platenmaatschappij en opeens stonden er op een avond mensen van Phonogram op de stoep. Hoewel, opeens... Ik woonde toen in Nieuw Scheemda, aan een hele eenzame weg en die mensen waren doodsbenauwd dat ze het niet zouden kunnen vinden. Dus had ik op een oude plank de naam van de platenmaatschappij geschilderd en die langs de weg gezet... Een paar jaar later wilde een groep dat liedje in het Gronings doen, maar ze konden de vertaling niet rond krijgen. En toen heb ik de tekst zelf maar vertaald. In ‘Ik heur de bleus’. Dat was mijn eerste liedje in het Gronings en ik had het met zoveel plezier gedaan, dat ik ben doorgegaan.
Voorbeeld
Eigenlijk ben ik een Groninger van de tweede garnituur: bij ons thuis werd vroeger Nederlands gesproken. Het dialect spreek ik redelijk, maar het schrijven gaat me niet vlot af. Simon van Wattum is daarbij één van mijn voorbeelden - die man benijd ik om zijn pen. Zowel in het Gronings als in het Nederlands. Hoewel ik er verder nooit last van heb dat ik tegen iemand opkijk - ik heb geen favoriete zangers, zangeressen of schrijvers en één van de weinige dichters die ik bewonder is Achterberg. lk ben nu bezig zijn gedichten op melodie te zetten. In het Gronings is Lianne Abeln natuurlijk de ambassadrice. En ikzelf... Ach, ik denk dat ik een eigen geluid heb en de rest is een kwestie van smaak. De laatste jaren is er duidelijk sprake van een opwaardering van het Gronings, een revival. En dat is wel nodig ook, want op dat gebied missen we elk chauvinisme dat de Friezen wel hebben. Laatst trad ik op in de Flevohof - in de Flevopolder wonen veel oud-Groningers. En dan merk je dat het dialect toch iets bindends geeft - net zoiets als het Wilhelmus horen in Peking, stel ik me voor. Met name in de gesprekken daarna merkte ik hoeveel het Gronings toch nog steeds voor die mensen betekent. Mijn Gronings is een mengvorm - het authentieke dialect wordt trouwens alleen nog gesproken door mensen van 50, 60 en 70 jaar. Ik heb een versje geschreven over de vele soorten Gronings - over 'koespien'op het Hogeland en 'koeskilln' in Winschoten. ‘Wat moakt het oet' heet dat nummer en het staat op een mini-elpee die ik onlangs heb gemaakt. Prachtig, om te doen was dat. Zelf de muziek en de teksten geschreven en de arrangementen gedaan. Van niemand afhankelijk - buiten de platenbio-industrie om. Groninger platen zijn commercieel niet aantrekkelijk; je moet het wat dat betreft van de sponsoring hebben. De mini-elpee heb ik gemaakt met het winkelcentrum Kuilsburg in DeIfzijl als geldschieter. Een hele aardige vorm van samenwerking: dat winkelcentrum bestond 20 jaar en daarom wilden ze iets leuks doen. De eerste tijd is de plaat alleen in Delfzijl te koop geweest, maar nu is hij op aandrang van de mensen daar bij meerdere platenzaken in het Noorden verspreid. Vier nummers staan er op: ‘Wat moakt het oet', ‘We schenken ons nog ain in', 'Het het nog nooit zo donker west' en 'Grunnegers veur gevorderden'. In dat laatste nummer zitten een aantal Groninger uitdrukkingen die ik in mijn jeugd gebruikte of van anderen hoorde en die nu bijna uitgestorven zijn. Het zijn heel verschillende nummers - van alleen maar begeleiding op de piano tot hele ingewikkelde arrangementen. Op dit moment ben ik bezig met een elpee, maar daarvoor probeer ik nog een sponsor te vinden. Geld levert dat zingen trouwens niet op. Het is het plezier en de lol die je er aan hebt om iets te maken - dat mensen reageren.
Dat nooit
Ik heb wel eens aanbiedingen gehad om covers te doen - ik weet niet waarom, waarschijnlijk vinden ze mijn stem daar geschikt voor. Zo werd ik een keer gebeld om 'San Quentin' van Johnny Cash te coveren; dat moest iets over 'Veenhuizen op het Drentse platteland' worden. ‘Net iets voor jou,’ vonden ze. Ik zou een gitaar krijgen waar ik niet op hoefde te spelen en een cowboyhoed en dan op de buis. Maar jezus nee, dat nooit... Een paar weken na die aanbieding zag ik opeens ene Alias Berger op de televisie - met gitaar en cowboyhoed en een nummer over Veenhuizen. Daar zit ik dan met verbazing naar te kijken... Ik heb dat niet in mijn karakter - ben meer een Einzelgänger. Dat komt ook tot uitdrukking in mijn manier van wonen - altijd in oude boerderijen; vaak buiten de bebouwde kom; volledig self-supporting. Onpraktische huizen, maar met het voordeel dat ze al half zijn ingericht al staat er nog geen stoel in. lk ben inmiddels een keer of tien verhuisd; hiervoor woonde ik in Nieuw Statenzijl - at the end of land. Dat verhuizen geeft een stuk onrust aan - nieuwe omgevingen willen verkennen. Ook het niet akkoord kunnen gaan met het established zijn. En mijn afkeer van imago's. Sinds ik bij toeval door Radio Noord uit de klei getrokken ben en het nummer 'Mien toentje' bleek aan te slaan, ontkom ik daar niet meer aan. Maar daarom treed ik bijna nooit op - ik heb er plezier en lol in om iets te maken, maar geweldig veel moeite om een nummer twee keer te zingen. En als ik ergens speel, dan willen de mensen horen wat ze kennen en anders gaan ze teleurgesteld weer naar huis. Maar bovendien... ik ben met zovéél dingen bezig.
Chinees
Momenteel ben ik doende om een Duits studieboek, dat daar gebruikt wordt bij de Engelse les, te vertalen in het Nederlands. En ik studeer Chinees. Waarom? Omdat het zo anders is dan alle andere talen en ik heb een mateloze interesse in talen, zowel verbaal als non-verbaal. lk spreek Deens, bijvoorbeeld. En wat heb je daar nou aan? In de jaren '60 kwam er vanuit de Volksrepubliek China op een bepaald moment een aanbieding aan leraren om twee jaar les te komen geven. Dat leek me wel wat, maar het politieke klimaat was toen zo dat je bij terugkomst nooit meer aan de slag kwam. Langer blijven? Welnee, ik zei toch al dat ik niet uit Groningen weg te krijgen ben...’• Hedwig Heeren