18 augustus 2001
De Telegraaf op het web
STROATKLINKERS: bluegrass op z'n Grunnegs
Voor het Museum, minstens tien minuten lopen naar de plaats waar we hebben afgesproken, loop ik hem al tegen het lijf. Bob Heidema beweegt zich door de Groninger binnenstad als de toerist die ik hoor te zijn, hoewel hij geboren en getogen is in Harkstede, op nog geen tien kilometer afstand van hier. In het Schimmelpenninck Huys, zo niet het beste, dan toch het mooiste hotel van de stad, is hij zelfs nog nooit geweest (ik heb er gelogeerd toen David Kleywegt de Pop Pers Prijs kreeg, het jaar dat ik als vorige winnaar verplicht in de jury moest plaatsnemen).
Jip Golsteijn's POPSCORE
Heidema is de onbenoemde leider van De Stroatklinkers, al was het maar omdat hij de meest productieve songschrijver van de band is, die aanzienlijk artistiek en bescheiden commercieel succes (een gemiddelde verkoop van vierduizend exemplaren per album) heeft weten te bewerkstelligen door bluegrass te mengen met de Groningse taal. Op hun vierde (!) cd is overigens weinig van Heidema's status als primus inter pares te merken, want 'Knap Stoaltje' is in zijn geheel gevuld met liedjes uit het oeuvre van de in 1986 op 44-jarige leeftijd aan longkanker overleden Groningse troubadour Ede Staal. Alleen voor 'D'0l Boerderij' heeft Heidema een muziekje geschreven. Zoals The band de begeleidingsgroep van Sonny Boy Williamson zou worden wat niet doorging wegens de dood van de laatste, zo zouden Bob Heidema en Henk Bloupot, de accordeonist van De Stroatklinkers, ooit als 't Snoarenspul' met Ede Staal door de provincie toeren - maar nu eens systematisch - waarvan moest worden afgezien door diéns verscheiden.
"Ede was bij zijn leven al een legende", legt Heidema uit, over mosterdsoep, roerei met garnalen en witte chocolademousse, "Zijn werk is hier zo heilig dat veel Groningers vinden dat je er eigenlijk vanaf moet blijven en maar wat van de man zelf moet opzetten als je het wilt horen. Daar komt nog bij dat wij er bluegrass van maken, wat puristen de ultieme heiligschennis vinden. Maar als je dat soort mensen hun zin zou geven zou elke Groninger kunstuiting van ouder dan vijf jaar in een museum staan."
"Bluegrass is inmiddels wel internationaal bekend, maar als je in het Gronings zingt mag je, hoewel een Winschoter zich nog zeker tweehonderd kilometer Duitsland in gemakkelijk in zijn eigen dialect verstaanbaar kan maken, natuurlijk blij zijn voorbij de provinciegrens te worden begrepen. Ik was er dan ook niet gerust op toen De Stroatklinkers op een festival in Litouwen voor een publiek van 40.000 mensen moesten optreden, maar de rest van de groep had mijn bezwaren aan de keukentafel al genadeloos weggestemd. Achteraf moest ik ze gelijk geven: een beetje meer zin voor avontuur had me gepast, en dat zeg ik niet met de kennis achteraf dat we succes hadden. Ik hád het kunnen weten: bluegrass maakt altijd iets los. Het is feest- en treurmuziek bij uitstek, soms zelfs tegelijkertijd."
"Het kleinste optreden dat we ooit hebben gedaan was voor zeventien mensen, verjaardagsgasten van de man die ons had gehuurd. Ging ook geweldig, al was het maar omdat ik mijn aankondigingen de hele avond in het Gronings kon doen. Nederlands gaat nog wel, maar Duits of Engels spreken wordt al een stuk moeilijker voor me. Zingen gek genoeg niet. Ik zit naast De Stroatklinkers ook nog in een Top 40 band en daarvoor moet ik alles dat de vorige maand No.1 stond binnen enkele uren uit mijn hoofd leren, en dat elke maand weer. Het voordeel is dat je zo een repertoire van honderden song opbouwt, waar je dan weer plezier van kunt hebben bij het maken van de muziek waar je hart eigenlijk naar uitgaat. Een mens doet niets voor niets, al doet hij het soms tegen zijn zin."
"Toen mijn vorige bluegrassband na zeven jaar ter ziele ging had ik al een keer meegedaan aan een liedjesfestival dat door Radio Groningen was georganiseerd. Daar was ik tweede geworden, zoals iedereen weet die wel eens aan een festival heeft deelgenomen de beste plaats om op te eindigen, omdat de eerste moet voldoen aan de zin voor politieke correctheid van de jury. Nu zag ik opeens mijn kans schoon meer in het Gronings te zingen. Mijn eerste luitenant, Adrian Farmer, een Engelsman die in Harkstede woonde, had er totaal geen bezwaar tegen, als hij maar bluegrass kon blijven spelen. Dat ik wist wat ik eruit kraamde hoopte hij dan maar. Zoals hij maar hoopte dat de dubbele betekenis die wij aan Stroatklinkers gaven - noten die klinken op straat zowel als de kinderkopjes die erop liggen - ergens op sloeg. Maar Adrian moest natuurlijk geregeld in Engeland zijn en dan zaten we zonder banjo, het instrument dat we het meeste misten van alle die hij kan bespelen. Harry Jansen, onze mandolinespeler, kan er weliswaar ook goed op vooruit, maar niet tegelijkertijd. Johanna Hamstra redde ons uit de of/of -situatie. Toen ze haar diensten als banjospeelster aanbood was ze pas vijftien, maar in de vier jaar die ze nu bij De Stroatklinkers zit is ze alleen maar beter geworden. We vergeten af en toe, bij wijze van spreken dan, dat ze een vrouw is, zoals we zijn vergeten dat ze zo jong is. De eerstvolgende, in jaren dan, is mijn broer Frank, en die is midden dertig. Johanna heeft dus aanzienlijk meer recht van klagen dan wij over verschil in leeftijd, maar ze doet het nooit."
"Ach, het werk van Ede Staal zit elke Groninger die de leeftijd des onderscheids heeft bereikt in het bloed, dus onder elkaar waren we het snel eens over hoe wat nu 'Knap Stoaltje' is geworden moest klinken. We hebben onszelf ook niet veel gelegenheid tot twijfel gegeven. In de studio hebben we alles direct op twee sporen gesmeten. Als iemand een fout maakte moest het over, maar alles wat je hoort is live, hoewel we geen nummer meer dan vier keer hebben gespeeld. Knap stoaltje? Jij zegt het!"