8 augustus 2000
HP / De Tijd op internet
Beter dan Brel
Als zanger leidde hij een marginaal bestaan en jarenlang bleef zijn roem beperkt tot Groningen. Maar inmiddels zijn er meer dan een miljoen CD's met liedjes van Ede Staal verkocht. Het rusteloze leven van een Groningse troubadour.
PETER MIDDENDORP
Voor hem hoefde het niet per se te regenen. Een afgelegen boerderij, misschien de laatste tot de dijk, was sfeervol genoeg. Maar vrienden zetten de weersomstandigheden graag een beetje aan. Dat ze langzaam door de polder reden en niets meer konden zien, behalve een slingerend lichtje in de verte, dat Ede omhoog hield om het bezoek de weg te wijzen. In de RVU-documentaire die Henk van Middelaar over zijn leven maakte, regent het ook al onafgebroken.
"Moi," zei Koos als hij uit zijn auto stapte. Of het was Klaas, Jimmy of Engbert die langs kwam en 'Moi' zei.
"Moi," zei Ede. Hij trok de natte parka uit waarin hij voor de boerderij had gestaan, en daarna ging hij naar zijn kamer. Daar stond een orgel, een goedkope bandrecorder en een piano met onder de klep een paar halve liters Grolsch. Even wat rommel opruimen, speelgoed of natte was. En misschien moest je een nieuwsgierig zoontje omdraaien en terug de gang in laten kruipen. Daarna mocht je luisteren.
Ede Staal schreef liedjes en gedichten. Veel daarvan zijn melangolisch, begeleid met vier mineurakkoorden op de piano, en met een beetje sombere tekst erbij. Soms met een dikke tong gezongen en door vrienden bewaard, maar meestal nuchter opgenomen. Over een nacht bijvoorbeeld, die nooit eerlijk is en waarna de dingen van de dag niet soepel meer verlopen. "Een klok dij luudt een knitter (barst), in 't matglas van mien denken. 'k Hol theepot sikkom (bijna) op de kop, en 'k blief aingol mor schenken."
Hij kon depressief doen in bijna iedere taal. Ostfries, Nederlands, Engels, Gronings, Frans en Duits: "Auch wenn die Hölle brennt in jedem Stein, am jüngsten Tag wird's kühler sein." Ook in het Deens maakte hij teksten en op zijn sterfbed leerde hij nog een beetje Chinees.
Als het niet ging over liefde en dood, dan wel over het landschap van Groningen, vroeger, of het eenvoudige leven van een bejaard echtpaar, een liedje dat Waarheen, waarvoor van Mieke Telkamp uit de crematoria van Noord-Nederland heeft geconcurreerd: "Het het nog nooit zo donker west, of het wer altied wel weer licht." De laatste tijd gaan de CD's ook buiten Noord-Nederland van de hand - er zijn er nu al meer dan een miljoen verkocht. Ede is hot. Misschien komt dat door de speelfilm De Poolse bruid, die één lange videoclip lijkt bij Ede's muziek, misschien komt het door de RVU-documentaire, die een paar keer is herhaald, of misschien komt het doordat kranten zo vaak schrijven dat hij beter is dan Jacques Brel.
Het moeizame leven van Ede Ulfert Staal begint in 1941 als zoon van een oorlogscrimineel en eindigt met longkanker in 1986. Vierenveertig jaar is hij geworden, en die tijd heeft hij goed gebruikt. Hij is getrouwd en kreeg zes zoons, samen bewoonden ze dertien afgelegen boerderijen in de provincie Groningen, hij maakte een single en drie elpees bij zijn leven, en nam materiaal op voor nog drie CD's daarna. Tegelijk met het succes kwam de kanker.
Ede Staal was een leraar met een hekel aan groepen onderwijzers, een zanger die niet van artiesten hield, tegelijk gezinshoofd en bohémien. "Hij wilde overal bij horen," zegt zijn schoolvriend Flip Buurmeijer, nu de baas van het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen. "Maar dat lukte eigenlijk nooit."
Vrienden weten dat je het hem snel moeilijk maakte. Tijdens zijn leven was het voor sommigen al voorzichtig manoeuvreren, en ook nu nog proberen ze Ede niet voor de voeten te lopen. Ede Staal hield niet van borstkloppeiij, zeggen ze en hoefde niet zo nodig in de krant. Dus nu de aandacht toeneemt, is er steeds een nieuwe aanleiding om het oneens te zijn over hoe recht te doen aan Ede's karakter: een documentaire, een tentoonstelling, een biografie en een monument op de dijk van Delfzijl.
Het resultaat daarvan is niet zo leuk: de een verwijt de ander met Ede goede sier te maken, nog een ander voelt zich miskend en allemaal zijn ze bang te verklappen wat Ede's vader verkeerd heeft gedaan in de oorlog. Dus als je een expositie organiseert, moet je voorzichtig zijn. Zorgen dat ze elkaar tijdens de voorbereidingen niet per ongeluk tegenkomen op de gang.
Leens is een klein dorp tussen stad Groningen en het Lauwewersmeer. Hier groeide hij op, ongeveer vijftien kilometer van z'n geboorteplaats Warffum. In Leens zet de buschauffeur je af op het adres waar je moet zijn.
Groningen kent geen kastelen, maar borgen; het was maar eenvoudige adel die hier feodaal deed met de boeren. De borg Verhildersum is een groot huis met een gracht eromheen, de inrichting van de kamers suggereert dat de bewoners juist zijn weggelopen van handwerk of ontbijt, buiten staan beelden in een authentieke tuin en tussen de bomen staat een huisje waarje kaartjes kunt kopen. Honderd meter verderop is de tentoonstelling Ode aan Ede. Een dame wordt binnengeholpen door een begeleidster. Het is tien meter van de ingang naar de balie. onderweg zegt ze een paar keer: "Ik ben 84. Ik kom voor Ede Staal." Eerst de boekjes kopen en een zakje mollebonen, ouderwetse Groningse noten waarnaar Ede Staal z'n muziekuitgeverij vernoemde, Mollebone Music. Dan naar binnen.
Er is een vitrine met de pijp, de fuga en de bugel van Ede. In een zaaltje wordt de RVU-documentaire herhaald. Bij de ingang staat een oude eend, die lijkt op die van Ede. Daarin reden Ede en zijn vrouw Fieke vaak naar Duitsland. Met grote kapsels in een roestige auto leken ze op terroristen van de Baader-Meinhofgroep. Gemakkelijk kwamen ze niet over de grens.
Over deze tentoonstelling is gebrainstormd. Je ziet het soepele samengaan van audio, beeld en tekst. Er is een doe-muur, waarop je bordjes met Groningse woorden kunt omdraaien voor de vertaling: rudermesienen zijn rooimachines, sprutters spreeuwen. Ede's piano staat er ook. Krantenknipsels, landschapsfoto's en een HBS-diploma aan de wanden. "Het is een bedevaartsoord geworden," zegt Flip Buurmeijer, die zich ook met de voorbereidingen bemoeide. Inmiddels zijn er zo'n 50.000 bezoekers geweest. Erg spannend is het niet.
Henk Botz staat voor zijn huis in Leens. Met de handen in de zakken van een overall bespreekt hij met buurtgenoten de voortgang van graafwerkzaamheden. Henk is geboren in Leens, zes jaar eerder dan Ede Staal. Gespeeld hebben ze niet, bewonderen doet Henk hem wel. Op iedere straathoek is in Groningen wel een grote fan te vinden. Hij kijkt blij. "Wil je mijn foto's zien?"
De schoenen blijven buiten, op sokken gaat het twee smalle trappen op en daarna verdwijnt hij achter een gordijn. Het is zo'n gordijn dat van schuine zolderwanden naar beneden hangt en waarachter gezinnen hun troep verstoppen. Je hoort hem niet, maar aan de bewegingen in het gordijn zie je dat hij driffig zoekt.
Wat zegt u?
Met een grote doos komt Henk terug. "Dat je niet over de oorlog moet beginnen," zegt hij. "Nergens voor nodig is dat. Dus."
In een werkkamer ligt een gedetailleerde kaart van de provincie. Erop staan met rode lijnen Ede Staal-fietsroutes aangestreept, die Henk vrijwillig verzorgt. Het puzzelen kan beginnen. Van iedere versregel van het lied 't Hogelaand, heeft Henk een foto genomen. Dat was een tijdrovend werkje, met name wat betreft de regel 'het is de horizon bie Roanum, vlak noa'n dunderbui'.
Na tien minuten liggen de ingelijste foto's op volgorde. Met een rood hoofd kijkt Henk naar het resultaat, dat ligt uitgestald voor zijn voeten:
't Is de lucht achter Oethoezen,
't Is 't torentje van Spiek,
't Is de weg van Lains naor Klooster,
en deur Westpolder langs de diek.
't Binnen de meulens en de moaren,
't Binnen de kerken en de börgen,
't Is 't laand woar ik als kind,
Nog niks begreep van pien of zörgen.
Tien jaar geleden zijn de foto's gemaakt en opgehangen in de kerk. Buurtbewoners en dorpelingen kregen soms tranen in de ogen. Dat was een mooie tijd. Maar sinds de film De Poolse bruid, de documentaire en de tentoonstelling, staat Ede Staal in NRC Handelsblad, Trouw en Het Parool en lopen ook Hollanders met hem weg. "Ze pakken hem af," zegt Henk. "Soms vragen bezoekers wanneer het optreden begint."
In de documentaire staat jeugdvriend Sietse Tammens met een boer in het veld. Ze roken een shaggie en praten over Ede, die ze kennen van de lagere school. Ede praatte op afbetaling. zegt de boer. Hij bedoelt: hij stotterde een beetje. En hij speelde heel goed bugel in Euphonia, het muziekkorps van zijn grootvader, bakker Oortman.
Dat is het nadeel van film. Je zegt de hele tijd verstandige dingen, en met die ene, minder belangrijke opmerking kom je op de televisie. Terwijl je ook nog eens een shaggie staat te draaien. "Dat was niet nodig geweest," zegt Sietse. "Dat was niet zo netjes." Hij draait een shaggie, mevrouw Tammens pakt haar breiwerk op.
Ede was helemaal geen stille, zenuwachtige jongen. "Hij was normaal," zegt Sietse. "Als hij al apart was, dan is hij dat later geworden." Op de lagere school kon je juist leuk met hem spelen. Met een doortrapfiets van de heuvels af bijvoorbeeld, en je daarna in de sloot laten vallen. En sigaren roken met de dorpsgek, dat deden ze ook graag.
Wat wel anders was: er was geen vader. Ede woonde met zijn zus Sineke, broer Hero en moeder bij zijn grootvader in huis. De moeder was onderwijzeres op de openbare lagere school en ze praatten ook al geen Gronings. "Op latere leeftijd viel me dat soort dingen pas op. Mijn ouders legden toen uit dat Ede's vader in de gevangenis zat. Daarna gingen we weer verder met spelen."
Sommige NSB-kinderen uit Groningen worden nog steeds lastiggevallen met telefoontjes. Misschien dat daarom niemand graag vertelt wat Boele Staal precies verkeerd heeft gedaan. Maar bij de Stichting Oorlogs- en Verzetsmateriaal Groningen hebben ze een kaartenbak en bewaren ze krantenknipsels.
In het voorjaar van 1946 kreeg Boele Staal de doodstraf, die later werd omgezet in levenslang. Aan het einde van de oorlog had hij namelijk een verzetsstrijder vermoord, op wiens erf een Duitse spion was doodgeschoten. Boele had de moord niet uit zichzelf gepleegd, maar had er opdracht voor gekregen van Haasse, de hoogste SD'er van Noord-Nederland.
In Leeuwarden bleek Boele Staal een prettige gevangene. Hij gaf andere moordenaars taalcursussen en verzorgde de gevangeniskrant. Goed gedrag is dat, en daarom kwam hij al na twaalfjaar vrij. Even nog woonde hij bij zijn gezin in Leens, maar al snel werd zijn vrouw ongeneeslijk ziek en verhuisde hij naar Appingedam. Daar moest hij werken tot zijn dood, want zijn recht op pensioen had hij in de oorlog verspeeld.
In zijn kantoor in Amsterdam-Zuid werkt Flip Buurmeijer met een beker karnemelk een kantinelunch weg - het plastic plakt nog over de groene garnering. Veel tijd heeft hij niet. Er moet het een en ander aan WAO-cijfers worden gecoördineerd, maar Flip heeft een afgerond verhaal voorbereid met psychologische wenken die hij plat noemt.
Flip is een jaar ouder dan Ede, maar ze zaten samen op de lagere school, ook bij Ede's moeder in de klas, en gingen daarna in Warffum naar de HBS. Bij Flip thuis hadden ze een benzinepomp en een garage voor fietsen, solexen en auto's. Klanten die wachtten op een nieuwe band, zaten in de woonkamer te kletsen. Maar bij Ede was het stil en merkwaardig: er werd gelezen, gezongen en gespeeld op de piano. En de vader was er niet, maar schreef wel mooie verhalen en die las Ede aan hem voor.
"Ede zat overal net naast. Hij was mager en klein tussen grote jongens, hij sprak niet goed Gronings en was een kind uit een gebroken gezin - dat had je toen nog niet in Groningen. Ede kon nergens bij horen en dat is altijd zo gebleven. Hij hoorde niet bij een dorp en verhuisde dertien keer naar een andere afgelegen boerderij. Hij kreeg een groot gezin, met zes zoons, maar trok zich vaak terug op zijn kamer. Ede bevond zich altijd tussen twee werelden; misschien heeft hij daardoor een snaar ontwikkeld voor verbindende schakels. Tussen volks en intellectueel, en tussen alle verschillende soorten Gronings."
De eerste single werd een mislukking. Hij heette I'm in the blues en kwam uit in 1974. Platenmaatschappij Phonogram had er een feestelijk arrangementje van gemaakt. En waar Ede zich ook niet in kon vinden: voor een televisieoptreden kreeg hij een tekst mee waarin hij zichzelf moest aanprijzen. Hij weigerde en een vermoeide regisseur vroeg of die boer alsjeblieft niet terug naar Groningen kon. Dat deed hij dan maar. Met het geven van Engelse les op de middenschool in Woldendorp was ook niets mis.
Ede kreeg daarna nog een aanbieding uit Hilversum. Of hij niet een cover wilde komen zingen. Dan kreeg bij een gitaar waarop hij niet hoefde te spelen en mocht hij met een mooie cowboyhoed op televisie. "Dat moest ik maar niet doen," zei Ede.
"Hilversum is een muzikale legbatterij," zei hij later in het Nieuwsblad van het Noorden. "Als je niet snel de grootste eieren legt, wacht je het lot van de soepkip." Tegelijkertijd legde hij met een vriend lijsten aan met invloedrijke Groningers in Hilversum. Ede bleef wel schrijven: af en toe een liedje, een reclametekst voor Maggi of een feestrede voor een jubilerende directeur. Maar andere noordelijke muzikanten hadden meer succes. Het Sneeuwbaltrio bijvoorbeeld, onder leiding van Koos Hindriks, had een hit met Adee, kleine Paloma, een liedje over een meisje dat helaas moest worden achtergelaten op een tropisch eiland. Ede was bezig met verhuizen, ruzies met Fieke goedmaken, wat volgens sommigen heeft bijgedragen aan het grote aantal zoons dat ze hadden, toen de telefoon ging. Koos Hindriks van het Sneeuwbaltrio. Hij had geprobeerd om voor een elpee met noordelijke hits het liedje I'm in the blues in het Gronings te vertalen. En hij kwam er dus niet uit. "Zo kwam het," zegt Koos, "dat Ede zijn eerste liedje in het Gronings schreef: Ik heur de blues."
In de studio, na het eerste couplet, liet Ede de boel stilleggen. Tegen Koos zei hij: "Als je het zo slecht wilt doen, dan hoeft het niet. Ik heb het niet geschreven om het door jou te laten verknallen." Koos was gepikeerd, gewend om als leider van het Sneeuwbaltrio met meer respect te worden behandeld. Later werd dat erger, toen de rollen waren omgedraaid, en Koos achter de knoppen zat bij een opname van Ede Staal. Koos liet de band stilzetten omdat hij een kikker in de stem van Ede had gehoord. Ede keek hem van dichtbij in de ogen: "Vraag je een schilder ook om een doek over te schilderen?"
"Je hebt kunstenmakers," zegt Koos nu, die het leven als muzikant heeft ingeruild voor een succesvol ondernemerschap in bedrukte vlaggen. "En je hebt kunstenaars."
Van de eerste CD Mien Toentje (1985) zijn er wel veel verkocht. Net als van de na zijn dood verschenen CD's As vaaier woorden (1986), en de dubbel-CD As 't boeten störmt/ Hear my song (1996). Dus kan Fieke er ook vandaag nog goed van leven. Ook al omdat Hepie en Hepie een liedje hebben gebruikt, en een Vlaamse band, waarvan ze de naam is vergeten. Vrolijk is ze niet, dat heb je soms, en de jongste zoon van Ede, twee maanden voor zijn dood in 1986 geboren, heeft zijn dag niet. Eerst kreeg hij een televisie op zijn hoofd, nu laat hij een glazen ovenschaal vallen in de keuken. "Net Ede," zegt Fieke. "De lasagne heet nu glassagne."
Misschien had Ede de boerderij waarin ze nu wonen ook wel mooi gevonden. Het is een van de laatste van Noord Oost-Groningen, voorbij Bierum tegen de dijk van de Waddenzee. Er is centrale verwarming en het water is niet bruin van het ijzer in de grond, maar komt uit de kraan. Een klein beetje wiet in de kas om weg te geven. Fieke houdt zelf niet van blowen, maar de planten zijn prachtig.
Heel belangrijk vond Ede zijn muziek niet in het begin. En ook toen Phonogram in het begin van de jaren zeventig belangstelling toonde, weigerde hij in die loopbaan te investeren. "Wij leefden heel kneuterig, met kindertjes en dieren op een boerderij," zegt Fieke. "Ede voelde zich niet prettig tussen artiesten."
Als ze een mooie boerderij zagen, trokken ze erin. Met een paar stoelen en lampen van conservenblikjes. In gesprekken was Ede even onrustig. "Je kwam nergens mee weg," zegt Fieke. "Meningsverschillen moesten meteen en uitgebreid worden uitgepraat, ook al duurde het dagen. Ede was een schoolmeester en ik was geen leerling. Maar achteraf klopt het wel. Ede had maar weinig tijd, hij moest in korte tijd veel leven."
In de weekends stond de oprijlaan vol lelijke eenden, andere auto's deugden niet, en zat de huiskamer vol geëngageerde vrienden van wie je geen wasmachine mocht kopen. Dan ging iedereen het oneens zitten zijn met de Vietnamoorlog, behalve Ede. "Hij deed rechts in linkse groepen. Dat vond hij leuk, een beetje recalcitrant zijn. Hij kon er niet tegen als mensen het zo gemakkelijk met elkaar eens waren."
Sommige teksten probeerde Ede uit op Fieke. Daar was niets bijzonders aan. "Hij was mijn man," zegt Fieke. "Met zweetsokken. Hij hing niet de grote kunstenaar uit en ik zijn zwijmelende muze. Het was leuk of niet leuk. En daarna moesten de kinderen eten."
Maar als zij niet doorhadden dat zijn muziek bijzonder was, dan ging Engbert Gruben ze dat wel uitleggen. Engbert was hoofd gevarieerde muziek van Radio Noord en had een jaar lang lopen zeuren. Maar toen werd Mien Toentje ook de herkenningsmelodie van de populaire moestuinrubriek van Radio Noord en had Engbert hem zover dat Ede een elpee wilde maken. Op de achterkant van de eerste elpee staat: "Uit de klei getrokken door Engbert Gruben." "En dat is," zegt hij in de kantine van Radio Noord, waar aan de muren schilderijen hangen die zijn geďnspireerd op teksten van Ede Staal, "het hoogtepunt van mijn loopbaan." Daarna krijgt Engbert tranen in zijn ogen.
In december 1984 was de elpee klaar, in januari 1985 werd bij Ede een long weggehaald. Vanaf zijn ziekbed heeft Ede nog veel geschreven, 'vertelstertjes' voor Radio Noord bijvoorbeeld, en gedichten, die steeds minder goed leesbaar werden. En hij heeft de aanwijzingen gegeven voor de tweede elpee. "Hij heeft nog net gemerkt dat hij een publiekslieveling werd," zegt Fieke. "De erkenning kwam pas na zijn dood, en dat heb ik altijd heel triestig gevonden."
Ze waren erbij toen Ede voor het eerst optrad, Jimmy en Betty Lambeck, tijdens het Groninger Liedjesfestival van 1983 in Veendam. En ze zaten vooraan. Jimmy was een van de weinigen die de single I'm in the blues fantastisch hadden gevonden en in het Nieuwsblad van het Noorden had hij gelezen dat Ede sponsors zocht. Ede zag er niet mooi uit, met lange haren en een snor uit het begin van de jaren zeventig. Bij opkomst zei hij: "Ik zet even mien klokje op de piano." Want wat Betty en Jimmy en zeshonderd anderen in hotel Parkzicht niet wisten, was dat hij zojuist door Engbert Gruben het podium was opgeduwd - de borrel had hij vergeten weg te zetten. Daarna begon Ede maar te zingen, met van die hoekige armslagen als er weer een horizon voorbijkwam. Fieke heeft hem nog aangespoord zich soepeler te bewegen. "Maar dat is, geloof ik, totaal niet gelukt."
Nu zitten ze aan een lange tafel in een huis in Oosterwijtwerd, een dorpje bij Appingedam. Het is een bed and breakfast-adres. Als je wilt fietsen door het oosten van Groningen, brengt Betty je bagage na. En als je in hun tuin wilt zitten na de tocht, vertellen Betty en Jimmy je alles wat je ooit had willen weten over Ede Staal. Posters van Ede brengen het gesprek er altijd op en zelf noemen ze hun huis het Mekka van Ede Staal. "Omdat we zo graag over Ede praten," zegt Betty.
Na het optreden in 1983 begon Betty hem te roepen. Eerst zacht, langzaam harder. Dat weten ze nog precies. En toen hij eenmaal aan hun tafel zat, deed Jimmy hem het voorstel: twaalfduizend gulden voor de eerste elpee. "Als je het na drie maanden niet hebt terugverdiend," zei Jimmy, mag je het houden."
Mien Toentje werd een groot succes, en daarna zijn ze vrienden gebleven. Ze hebben op de kinderen gepast toen Ede ziek was of op vakantie in Frankrijk, ze hebben Ede eens opgevangen toen hij weer eens ruzie had met Fieke en ze hebben weken gratis gewerkt om van honderden rommelige bandjes twee fatsoenlijke CD's te maken. En ze kunnen niet meer ophouden met over Ede Staal na te denken.
"Ik draai nooit andere muziek." zegt Jimmy.
"Iedere dag komen Ede's uitspraken een paar keer voorbij," zegt Betty. "Ongezond is dat niet. Maar het heeft ons leven beheerst."
"Soms is het gewoon te erg," zegt Jimmy. "Dan denk ik. Ik wou dat die klootzak er eens mee ophield."
"Ik zit trouwens opeens te denken, Jim, maar volgens mij lijk jij wel wat op Ede."
Jimmy veert op. "O ja?"
"Ja, dat onrustige, dat gewone, dat roken en dat drinken."
"Verdomd."