2 februari 1976
Leeuwarder Courant op het web
Fries Folk Festival:
vrolijk en geslaagdRôlje, rôlje schalde over Artis
AMSTERDAM . In de kale Koningszaal van Artis stonden zaterdagmiddag 242 stoelen te wachten op liefhebbers van de Friese volksmuziek. Om half vier, toen Haggis de spits had moeten afbijten van het goedgevulde programnia vol Friese artiesten, waren de drie voorste rijen ternauwernood bezet. De organisatoren hielden de adem in. maar o wonder, toen Haggis drie kwartier later de eerste ballade van Douwe Tamminga daadwerkelijk inzette, moesten de laatkomers met een staanplaatsje genoegen nemen. En better let als net, want het werd een vrolijke boel vol verrassingen.
Onder de driehonderd bezoekers, die de kassa van Folkclub De Draailier uit Diemen deden rinkelen, bevonden zich aardig wat Friezen, getuige de overmoed waarmee ,,Frysk bloed tsjoch op" en „Rôlje rôlje" over de nationale dierentuin schalden. De folkliefhebbers uit Amsterdam en wijde omtrek hadden daar veel profijt van, want zo was er steeds wel iemand te vinden die wist wat ,,jarje" betekende, of ,,de Friezen stiene der by to gnizen". De kenners van het volkslied ontbraken al evenmin, herkenbaar als ze waren aan de romantische lokken en geiteharen sokken.
Na de onversneden Friese inleiding van Tjitske de Boer mocht Haggis zoals gezegd de spits afbijten. Gitarist-zanger Ernst Langhout uit Sneek en mandolinist Johan van der Veer uit IJsbrechtum gingen helemaal terug tot de slag bij Warns en de cholera op de Wyldemerk, zoals Douwe Tamminga die beschreef. Hun eigen ,,Simmerfekânsje" brachten ze thuis door, omdat het zo waaide in het hedendaagse Friesland. De stemming begon los te komen toen zij erin slaagden over het Wilhelmus heen de Friese hymne te spelen, die het publiek zo bekend voorkwam, dat men er voor van de stoel kwam.
Met vliegend vaandel nam de Ljouwerter Skotsploech die draad op met een toepasselijke ijspolka, een luid meegeklapte hakketone, en de onvermijdelijke Jan Pierewiet, Valeta en Skotse Trije. De ploeg zou nog twee keer terugkomen - met voor een deel hetzelfde repertoire, al viel dat in de jolige stemming nauwelijks op - en daarbij het publiek ten dans noden. Een gebaar dat zeer gewaardeerd werd.
Henk en Beitske van der Meer mei harren bern Wytse, Teake, Gerbrich en Rinske zorgden voor een kostelijk intermezzo. Met heit aan het spinet of op trombone en kromhoorn zong en speelde de kinderschare een reeks liedjes van grotendeels eigen makelij. Het publiek kwekte het Kweklietsje lustig mee, even onbevangen als de kinderen zelf. Toegiften werden wegens tijdgebrek niet gegeven, maar die had de familie uit Offingawier zeker verdiend.
Henk Bloemhoff kon voor de etenspauze nog juist enkele Stellingwerver gezangen kwijt, kundig bijgestaan door zijn zuster Sytske op accordeon en fluit. Hij had het ongeluk zijn tweede optreden vlak voor de uitsmijter Irolt te moeten doen, en zo werd er minder op hem gelet dan hij verdiende: een troebadoer van het klassieke slag, met zelfspot en volkse onderwerpen.
Na de pauze opende Jarje uit Drachten. Een driemanschap met flink wat scherpe kantjes (alleen de naam al), maar met onmiskenbaar talent. Zanger Hille Faber zong recht uit het hart van de man die zijn haar met ,,dong" liet groeien, van het gat dat Moddergat heet, van de droombeelden die Beerenburg opwekt en van de blues die het leven ener Friese arbeider doordrenkt. Maar ook droeg hij heel beschaafd een slaapliedje voor van gitarist Jos de Vries. De andere gitarist, Pieter Immenga, maakte duidelijk dat niet alleen Sido Martens een gave techniek heeft.
Onaangekondigd maar welkom was de Liwadder Pyt Jan Sikkema, die een applausje kreeg voor elk gitaarloopje dat niet mislukte en bewondering afdwong voor zijn uitstekende teksten. Zoals in het lied over de Leeuwarder flatbewoner: „Wij siene hier ses fanne elf stedden, maar fedders gien hoen".
De klapper kwam met de 32-jarige Doede Veeman uit Oostermeer. Een amateur-vakman die met zijn humor, vaart en engagement het hele festival rechtvaardigde. Op de volgende Friese elpee staan dus zijn Frustraesje Blues, Widzesankje, Leafdessankje, Soldatensankje, De Kenegin, De Widdou, Fryslân Foarút en Pyt Jan Sikkema's uitbundige vertaling van de Johnny Cash. hit Sue, nu Trien geheten.
Op Sido Martens (en Irolt) waren heel wat liefhebbers afgekomen, en zijn optreden was inderdaad het meest professionele. In het Nederlands weliswaar („Ik vind het altijd wat griezelig, dat patriottisme") maar met Friese eenvoud liet hij horen hoe uitnemend hij de gitaar en luit beheerst. Zijn zang werd echter ontsierd door een merkwaardig stemgebruik, dat hem sprekend op zijn vroegere baas Fred Piek van Fungus deed lijken. Voor de verandering had Sido zijn eigen Trynke Hoogenberg meegebracht in de toeringcar vol artiesten, en die verraste met een juist heel ongedwongen en aanstekelijke manier van (Fries) zingen.
En toen tenslotte Irolt. Voor het eerst sinds de opname van de geruchtmakende elpee Gudrun (die al naar Amerika verkocht gaat worden, zo wil het gerucht) weer in volledige bezetting: Inez Timmer, Nanne Kalma en Hans Kerkhoven als basis-trio, met drummer George Snijder, accordeonniste Geppy Haarsma en niemand minder dan Piet Kok als invaller voor Aart Kuyt. „Greate Rodger" ging de mist in door een falende geluidstechniek, maar de Gudrunsége kwam er vol overtuiging uit, evenals Alde Evert, lt Wite Wiif en Klaes Kunst. Er vielen zo tegen elf uur al open plekken in de zaal, de kinderen van Henk en Beitske werden slapend weggedragen, maar de volhouders kwamen met deze Friese folkrock volledig aan hun trekken. Volgend jaar weer zo'n festival, konkludeerde organisatir Jan-Erik Grünfeld voldaan, maar dan met artiesten uit andere onbekende oorden.
Chris van de Riet.