Utrechts
Nieuwsblad
10 oktober 2008
AD op het Internet
Utrechters niet trots op dialect
Door NILS DE KRUIJFF
UTRECHT - Je woont in Tuindorrep of in ’t Rivierewijk, maar op ’t Kenaoleeiland, Hoograove of Zuile. Het luistert nauw: de vollekstaol van de stad Uterech. Zeker ook de spelling ervan.
Deelnemers van het Stad- Utrechts dictee, dat op 2 november 2004 in het stadhuis werd gehouden, klaagden steen en been. Toch hadden ze zich goed kunnen voorbereiden. De Utrechtse auteur Martens van Vliet tekende in 1996 al voor het eerst het stadsdialect van Utrecht op: ‘De vollekstaol van de stad Uterech’. Vanaf de eerste druk in 1996 tot op heden zijn er 9000 exemplaren verkocht. Onlangs is er een vijfde herziene druk verschenen, die aanmerkelijk dikker is dan de voorgaande drukken. Martens van Vliet heeft de vele suggesties en tips verwerkt en bovendien gaat het woordenboek vergezeld van prachtige historische foto’s en een cd met echte Utrechtse interviews.
Martens van Vliet mag gerust de godfather van de Utrechtse volkstaal worden genoemd. Het was geen eenvoudige opgave, toen hij er in 1996 aan begon, omdat de sprekers van het Utrechts daar - in tegenstelling tot andere regio’s in Nederland - helemaal niet mee te koop lopen, laat staan er trots op zijn. Regionalistische bewegingen die in het noorden, oosten en zuiden van het land volop bloeien, zijn in Utrecht ondenkbaar. Hier geen raadsvergaderingen in het dialect en tweetalige richtingsborden op Oudenrijn. Waarom het zo is, weet Martens van Vliet niet. ,,Men heeft het wel eens over het Utrechtse minderwaardigheidscomplex, maar dat hebben ze in het noorden en het oosten ook.’’
Er is eigenlijk maar één uitdrukkingsmiddel waarin het Utrechts wel naar buiten treedt en dat is het cabaret. Utrechtse typetjes neergezet door artiesten als: Herman Berkien, Tineke Schouten, Herman van Veen en Rijk de Gooyer doen het wel goed, ook buiten de stad. Daarbij gaat het dan veelal om het boerenslimme, maar niet serieus te nemen mannetje of vrouwtje. Toch is de Utrechtse volkstaal wel degelijk op veel te plekken te horen. Zet je oren maar open in de stadsbus, in stadion Galgenwaard of bij de kapper en je hoort het. En op televisie was afgelopen jaar voor het eerst een dramaserie te zien, waarin de Utrechtse volkstaal was te horen: Nachtegaal en Zonen. Volgens sommigen was het Utrechts daarin vaak te overdreven. Martens van Vliet wil daar niet over oordelen. ,,De hoofdpersonages waren Utrechtse mensen. Die moeten het uitspreken zoals ze dat gewoon zijn.’’
Een paar woorden die in onze regio als typisch Utrechts te boek staan, zoals: baliekluiver en dakhaas, staan niet in de woordenlijst. Volgens Martens van Vliet, omdat dit helemaal geen echte Utrechtse woorden zijn. Hoewel zijn boek alweer in de vijfde herziene druk is verschenen, blijft Martens van Vliet bescheiden bij de suggestie dat het Utrechts in de lift zit. ,,Er zijn altijd wel studenten of ouders van studenten die dit boek interessant vinden en het kopen.’’
‘De vollekstaol van de stad Uterech’ is een uitgave van SPOU en verkrijgbaar in de Utrechtse boekhandel.Kerremenaod met ’n hânsvat
gladdioal!, âchterlijke: sufferd of iemand die iets vreemds doet (bedacht door Herman Berkien in 1970).
anrikkemedere: aanbevelen, recommanderen.
bellechie lelle: belletje trekken.
caoiboayfillem: wildwestfilm.
daojakker: klap, opdonder.
dirrekiedons: jongensspel waarbij je gebukt tussen twee tegenoverstaande rijen door moet lopen en een klap op je rug krijgt van elk twee paar gekruiste handen.
gasjies, die (toegeschreven aan voetballer Van Hanegem) tegenpartij bij een wedstrijd, de gasten.
kerremenaod: kotelet, meervoud: kerremenaoje;
kerremenaod met ’n hânsvat karbonade met uitstekend been.
Marrekaone: Marrokanen, (om de schijn van achterstellen te vermijden: Marrekaonse mense); Merokko Marokko.
netenek: betweter, kwaadspreker.
plakplaot, ’n raore: een vreemde kwast, mafkees.
survelântiewaoge: politieauto met toezichthouders.
koanegin: koningin.
lullechie: hij is toch zoa’n goed lullechie hè ’hij is toch zo’n goeierd’.
eigedommechie: klein onroerend goed in privébezit.