7 juni 2009
TC Tubantia op het web
Dat had Willem wel mooi gevonden
Het hart van het Willem Wilmink Festival is de door Fred Florusse samengestelde en geregisseerde voorstelling ‘Ik droomde dat ik wakker was’. Al uitverkocht voor er artiesten waren geboekt. Maar de teksten waren er natuurlijk wel allang.
door Ton Ouwehand
Goed dat Willem het zelf niet allemaal mee hoeft te maken. Zoiets had zijn weduwe Wobke bij de bekendmaking van het programma Willem Wilmink Festival al laten weten. Het was niet zozeer dat de dichter niet in de belangstelling wenste te staan, maar zoveel programma-onderdelen tegelijkertijd; hij had niet kunnen kiezen. Want een keuze maken voor het een, impliceert het niet verschijnen bij het ander. De vrolijke chaos in het Nationaal Muziekkwartier zaterdagavond had hij vast mooi gevonden.
Uitgerekend op de avond die al uitverkocht was voordat er ook maar iets was geboekt, waren de toiletten van het Muziekkwartier onbruikbaar. Overstroomd. Dan is het inderdaad handig dat het Muziekcentrum niet ver weg is. De constante stroom toiletgangers die het pad tussen NMK en Muziekcentrum voor aanvang en in de pauze overstaken leverde een koddig beeld op, dat zich aardig liet combineren met de voorstelling zelf.
‘Ik droomde dat ik wakker was’, is een liefdevol gemaakte vlotte aaneenschakeling van leuke, ontroerende, charmante, komische elementen. In een sober maar effectief toneelbeeld kwamen bekende artiesten een Wilmink-lied doen. Bij zo’n keur aan persoonlijkheden, vallen de verschillen des te meer op. Opmerkelijk dat wanneer Frank Groothof zijn tekst kwijt is, hij bij het publiek gevoelens van gène oproept. En als Maarten van Roozendaal hetzelfde gebeurt, denk je: wat maakt het uit? Blijf alsjeblieft staan.
De uitstraling van Van Roozendaal reikt tot achter in de zaal, en die van Groothof houdt bij de eerste rij al op. Dan heb je een vakkundige zanger als Frans van Deursen. Een performer waaraan alles klopt behalve de uitspraak van de letter ‘r’. Die slaat hij over.
Een van de hoogtepunten was een filmbeeld van Joost Prinsen. Hij vertelt hoe hij Willem Wilmink zover had gekregen het gedicht Ben Ali Libi te schrijven. Bij het decameren, sfeervol ondersteund door live-muziek van het orkest van Henk Ruiter, zag je Prinsen vol schieten.
Wieteke van Dort was een verademing. Als tante Lien, met ‘Arm Den Haag’ waarbij de hele zaal spontaan ‘klaasjan het is voorbij zingt’.
Joke Bruijs was indrukwekkend in de Veenkoloniale blues en in De Oude School. Of Daniël Lohues die een Wilmink-tekst kan brengen, alsof hij ‘m zelf heeft verzonnen.
Finkers (zonder snor, waardoor zijn gelijkenis met de jonge Wilmink aanmerkelijk afneemt) verzorgde een prachtig programmaonderdeel met Daniël Lohues en de orkestleden Charly Angenois (bas) en Christiaan van Hemert (viool). Met als hoogtepunt een puike versie van Heftan Tattat.
Maar toen moest Ernst Daniël Smid nog verschijnen. De man van het grote gebaar. De man die zo graag en zo vaak een grote stem opzet, hield het klein. En daarmee kreeg hij iedereen op het puntje van de stoel. Een Twentse vertaling van Gé Reinders ‘Bloasmuziek’.
Daarna met alle artiesten op het podium zongen Finkers, Smid en Sandra van Megen als finale ‘Het schaap heeft slaap’. En dan blijkt toch maar weer dat Finkers’ theaterervaring het grootst is. Al zingend leidde hij zijn medevocalisten naar de spotlight. In het donker zingen moet natuurlijk niet.