17, Jaargang 5, nummer 1, maart 2008
Brabants op het web
Joop van den Bremen
Nader beluisterd
“Bij ons was alles muziek”, vertelt Ruud van der Heijden. “Mijn vader had een winkel maar zo gauw er iemand kwam die meer interesse had dan in suiker en soda, dan nam-ie hem mee naar de achterkamer. Daar werd dan gemusiceerd en dan moest mijn moeder maar zien dat de winkel drijvend gehouden werd. Daar heb ik natuurlijk een hoop van meegekregen.”
De beroepsmuzikant speelde jarenlang in ‘danstenten’ en op feesten. In de loop der jaren bracht hij tientallen singles, lp’s en cd’s uit. Vooral met liedjes in het Nederlands want dat was de voertaal bij vaste klanten door het hele land, tot in Alkmaar en Roden toe. Toch bleef de artiest zijn moedertaal trouw en dat Brabants komt de laatste jaren in zijn versjes weer naar boven. Vorig jaar verscheen Doe mar gewòòn. Het is zijn eerste cd die met Brabantse liedjes is gevuld. Muziek neemt net als vroeger een belangrijke plaats in binnen de familie. Dus spelen op de schijf twee zoons van hem mee.
Veel Brabanders grijpen terug op één muzikale stijl maar Ruud van der Heijden is niet voor een gat te vangen. In ’t Bankske roept hij weliswaar nostalgische gevoelens op, daarentegen swingt het titelnummer zoals je dat zelden in het Brabants hoort. Texaanse country, caféwals, kerkmuziek, polka, carnavalslied en meer bewijzen de professionaliteit en veelzijdigheid van de muzikant. Zijn accordeon bespeelt hij met verve en met zijn vijfenzeventig jaren zingt hij opmerkelijk stemvast.
De muzikant uit Best werpt met zijn liedjes een bonte blik op allerhande zaken die hem bezighouden. Zijn vrouw, Jeanne van Es, draagt aan die teksten het nodige bij. Al lang geleden schreef zij De plonsplee en ook De plattebuis is van haar hand. Vroeger was ze nog actiever. “Op de eerste twee lp’s schreef Jeanne meer dan de helft van de teksten. Later niet. Ik heb wel altijd geprobeerd om op iedere lp of cd een liedje van haar te hebben.”
Jeanne leverde ooit de tekst voor Het kapelleke, dat niet op deze schijf staat, maar wel onder de naam Ave Maria uitgroeide tot een van de meest populaire Brabantse covers. Het staat bij veel smartlappen- en vrouwenkoren op het repertoire maar het Schijndels kwartet ‘Van Ons End' zingt de meest sfeervolle versie. “Dat is echt op zijn Brabants met drie akkoorden maar zo ontzettend mooi. Ze zingen het veel Brabantser dan ik” constateert de muzikant. Dat is overigens niet zo vreemd want Jeanne komt uit de provincie Zeeland en bij Ruud vloeit er voor de helft Gronings bloed door de aderen.
Het kapelleke genereerde de vraag naar meer dialectliedjes. Sommigen vonden dat hij een echte Brabantse zanger was. “Ik zei altijd ‘da ben ik nie’ omdat ik nooit geen echte Brabantse liedjes zong want ik had veel meer optredens buiten Brabant.” Ook op gewone feestavonden binnen de provincie hoefde je niet altijd met Brabants aan te komen. “In Brabant wonen zo veel buiten-Brabanders dat je daar toch altijd rekening mee moest houden.” Bij optredens in de dorpen kwamen soms wel dialectliedjes voorbij. “Ik had behoorlijk wat repertoire vooral van Thieu Sijbers. Daar heb ik altijd heel veel respect voor gehad. Ik had ook enkele liedjes van Gerard van Maasakkers maar Thieu Sijbers heb ik begeleid. Ook de laatste twee keer dat hij opgetreden heeft.”
Dat Van der Heijden een echte Brabander is, blijkt mede uit de onderwerpen die hij kiest. In het eigentijdse Mestmisère zit niet alleen aan het varken een luchtje maar ook aan de bank en de consument. Zijn ongedwongen kijk op de rooms-katholieke kerk krijgt een plek in Onze Vader, Rozenhoedje en Kuster.
Grutjes tes belicht een uitgestorven kledingsstuk. “Dat is echt Brabants hoor. Dat is een zak, die hebben ze onder de schort met een touw. Dus het is eigenlijk een zak maar dan niet ergens in je broek of zo. Er zat niet aan de bovenkant een opening maar aan de zijkant zodat je er zo bij kon. Daar zaten de belangrijke dingen in.” Zelf verzon hij het woord veurlaaier omdat die tes aan de voorkant zit.
Erpel is een tragikomisch vrijgezellenlied dat lekker wegluistert. Het roept een Eddy Christiani-gevoel op en volgens Ruud van der Heijden kan dat kloppen. “Daar heb ik mee gewerkt.” Nog niet zo lang geleden trof hij de bekende zanger-gitarist weer in Tilburg. “Ja, dat vind ik een peer. Dat is nou echt iemand naar mijn hart. Ik bewonder hem gewoon, ook als mens en”, benadrukt hij, “geen kapsones.”
Ruud van der Heijden staat het liefst onopvallend tussen de gewone mensen. Het titellied Doe mar gewòòn straalt die levenshouding uit. In zijn puntige gedichtjes komt dat ‘doodgewòòn, is meer dan gek genog’ regelmatig terug. Veel van die berijmde filosofietjes staan op zijn website.
“Ik heb een hekel aan sterren, die heb ik heel veel begeleid. Dan zie je veel verschil tussen de een of andere. Ik wil geen namen noemen maar er zijn er die kunnen eigenlijk maar een paar liedjes zingen en denken dan dat ze sterren zijn. Terwijl anderen eigenlijk veel meer presteren, eigen liedjes begeleiden, eigen liedjes schrijven en veel bescheidener zijn.” Talent is volgens hem iets dat je kunt gebruiken. “Dat heb je zelf niet gedaan. Dat heb je meegekregen. Daar kun je niets aan doen. Die gave, daar mag je wel een beetje trots op zijn. Daar gaat het niet om. Maar om dan maar meteen te denken: ‘ik ben een ster’, nee!”
Misschien is juist die eenvoud en bescheidenheid een reden dat Ruud van der Heijden als Brabants artiest wat minder bekend is. Onterecht want met zijn karakteristieke onderwerpen en prima muziek zou deze ster in zijn eigen provincie best wat meer mogen stralen.
Ruud van der Heijden:
Doe mar gewòòn
(CD 3053 JV)
www.ruudmuziek.nl