TIJDSCHRIFT
VOOR FOLK EN
WERELDMUZIEK
nummer 119, oktober / november 2008
NEWfolkSOUNDS op het web
Dialectmuziek als een toverbal
Achtergronden van ‘Bietels op z’n Brabants’
Jan Smeets is voorzitter van de Brabantse dialectprijs De Vergulde Klomp. Hij gaf mede de aanzet tot een Brabantse Beatles-cd. In onderstaand artikel licht hij zijn motieven voor dat project toe. Volksmuziek speelt daarbij een belangrijke rol.
tekst: Jan Smeets
In 1980 schreef ik samen met Peter Koene voor Proloog De Klucht van Pierlala, vier eeuwen vrolijke ellende. De productie was opgebouwd uit volksliedjes en volksverhalen. In de studiefase ben ik danig onder de indruk gekomen van de schat aan volksliederen, die Nederland bezit. Er gebeurde maar weinig in Nederland – op landelijk niveau of in de besloten kring van het gezin – of het werd becommentarieerd in een liedje: Liedjes, die je doen huiveren of die ontroeren: vermakelijk of verschrikkelijk. Indrukwekkend veel sociale functies, die liedjes door de eeuwen heen vervulden: als troostbrengers, als werkondersteuners, als aanjagers van feesten, als nieuwsverspreiders, als vertolkers van liefde en eenzaamheid, als dragers van herinneringen, als uitdragers van spot of kritiek, als oproepers tot verzet…
Volksmuziek is de muziek, die geen componist kent, die ontstaan is uit het alledaagse leven van gewone mensen. Pakweg een eeuw geleden was muziek nog een onderdeel van de dagelijkse zorg van mensen voor elkaar, zoals het bereiden van voedsel of het genezen van kwalen dat was.
Wie zal er ons kindeke douwen
en doet het z’n moederke niet?
Wie zal er d’r dekentjes vouwen,
dat ’t schaars door ’n holleke ziet?
Met dit wiegelied probeerde de moeder haar kleine in slaap te krijgen, maar ook zichzelf tot rust te brengen en haar zorgen te bezweren:
Wie zou voor ons kindeke derven
haar laatste kruimeltje brood?
Wie zou er, wie zou er voor sterven
en lachen om kind en om dood?
Klein, klein moederke alleen,
douw, douw doderideine.
Klein, klein moederke alleen,
kan van uw wiegske niet scheiden.
Liedjes om te feesten en liedjes om te rouwen. Liedjes hadden veel verschillende functies: onder andere om het nieuws van elders rond te zingen:
O, Nederlanders blijft wat staan
en hoort wat ik zal zingen.’t Zijn nooit gehoorde dingen.
Een lied uit 1813, dat in bloedige details de plundering bezingt van Woerden door muitende Franse troepen.
Een vrouw riep:’ God, waar is mijn man,
waar zou mijn man toch wezen?’
Toen kwam er zo een Frans tiran,
die stak die vrouw ter neder.
Een andere vrouw sloeg zucht na zucht,
was zeven maanden ver bevrucht,
stak haar een Fransch verrader.
Haar vrucht viel op de aarde.
Tekst èn muziek
Wanneer je de melodie van het wiegeliedje vergelijkt met die van het ‘nieuwslied’, kom je tot de ontdekking, dat die ‘dagelijkse zorg’ ook in de muziek zit: evenals de tekst heeft de muziek een sussend en kalmerend karakter. De muziek van het ‘nieuwslied’ daarentegen maakt mensen eerder onrustig; vraagt nadrukkelijk de aandacht en waarschuwt de luisteraars.
Het wiegeliedje en het lied over de plundering in Woerden worden ons niet in een dialectnotatie aangereikt in de bundels. Wel staan er woorden en zinsconstructies in, die op z’n minst een dialectoorsprong doen vermoeden. Als gewone mensen volksliedjes zongen, was het dialectmuziek, want de meesten beheersten alleen het dialect. Maar de verzamelaars, die ‘letters gevreten hadden’ schoonden de spelling van de liedjes op, wanneer ze die noteerden.
Je had liedjes, die het werk lichter maakten. Bijvoorbeeld de vele weversliedjes, die het ritme van het werken met het weefgetouw in zich droegen:
Daar zitten we nou aan ons getouw,
bleek van de honger en blauw van de kou.
We weven al dit en we weven al dat:
we weven de hemden voor andermans gat.
Fijn of grof, weven doen we toch,
van je roele met de spoele van je tak, tik, tak,
van je roele met de spoele van je tak, tik, tak.
De tekst zit vol gram. Die gram wordt versterkt door het ritme van het liedje, dat aanspoort tot doorwerken. En zo komen doorpezen en (ver-)vloeken muzikaal dicht bij elkaar te liggen.
De zakken waar het graan in gaat
die weven wij, maar zonder baat.
Al is er graan in overvloed:
wij lijden honger en tegenspoed.
Tot de Tweede Wereldoorlog had het varken voor veel mensen in de Kempen de functie van een kortlopende ziektekostenverzekering. Als je in de slachtmaand je varken zelf kon slachten, dan had je een goed jaar gehad. Dan had je het niet eerder naar het slachthuis hoeven brengen om de dokter of de gang naar een ziekenhuis te betalen. Het liedje Ons Vèrrèke, is de verklanking van die opluchting. De tekst is een quasi begrafenisspeech. De muziek is een persiflage op een kerklied: De voorzanger zingt de eerste en de derde regel en de kerk antwoordt met de tweede en de vierde.
V: Ons vèrrèke is gesteurve, ons vèrrèke is gesteurve.
K: Ons vèrrèke is gesteurve, ons vèrrèke is gesteurve.
V: En wè hèt dè bist geschreit om al dië naorigheid, faldera,
K: en wè hèt dè bist geschreit om al dië naorigheid.
V: Waar is ie aan gestorven, waar is ie aan gestorven?
K: Waar is ie aan gestorven, waar is ie aan gestorven?
V: Aan de vetzucht, beste man, daar sterven die beestjes an, faldera,
K: aan de vetzucht, beste man, daar sterven die beestjes an.
Voor de onnozelaar die toch denkt dat het een serieus lied is, zingt de voorzanger ten overvloede na de derde regel het woordje ‘faldera’, dat komisch contrasteert met de plechtige muziek en dat dat plechtige ontregelt.
V: Dan gaot ie naor d'n himmel, dan gaot ie naor d'n himmel.
K: Dan gaot ie naor d'n himmel, dan gaot ie naor d'n himmel.
V: En d'n himmel is de pan, waorin ie braoie kan, faldera
K: En d'n himmel is de pan, waorin ie braoie kan.
Ons Vèrrèke is een prachtig voorbeeld hoe tekst en muziek elkaar versterken in het persifleren van verdriet. Want dat deden onze voorouders, als ze hun eigen varken konden slachten: ze vierden hun geluk met het spotten over verdriet en tegenslag, die ze zo goed kenden.
De conclusie dringt zich op dat een liedje aansprekender en boeiender wordt naarmate de relatie tussen tekst en muziek meer facetten heeft dan alleen illustratie. Tekst en muziek kunnen elkaar aanvullen en zelfs tegenspreken. De spanning tussen die twee geeft het liedje meer intensiteit. Een mooi voorbeeld is het Kempische lied De wereld vergaat. De tekst Dat ie vergaat, dat ie vergaat, dat de wereld vergaat, kondigt met grote stelligheid een ramp aan maar wordt ontkracht door de melodie die het karakter van een ‘meedeiner’ heeft.
Het gebaande pad
Liedjes in het Engels en over niks is een zin uit een liedje van Bots. Die tekst geeft aan dat muziek heel ver weg geraakt is van al die ‘sociale functies’ die het vroeger had. Liedjes hebben nog maar één functie en dat is ‘verstrooien’.
Met muziek is de laatste eeuw eigenlijk hetzelfde gebeurd als met het werk: ze zijn allebei van de gewone mensen afgenomen. De industrialisatie die rond 1900 zijn beslag kreeg in Brabant maakte van de handwerksman en de boer een arbeider. Hij had geen zeggenschap meer over zijn gereedschap, over wat hij produceerde en hoe hij dat deed, noch over zijn product. Er werd voor hem bepaald wannéér hij moest werken en als hij niet werkte was hij vrij. Voor de duur van de werktijd had ie ‘zijn ziel verkocht’. In zijn vrije tijd moest hij proberen om die ziel terug te winnen ter compensatie van wat in de werktijd verloren ging. Muziek was zo’n mogelijkheid. In tegenstelling tot de muziek van daarvoor, die mensen alert hield, werkte muziek voortaan als een roes, een verdoving. Muziek doet de dwang van het werk vergeten in de vrije tijd en als de arbeidsomstandigheden verbeteren ook als ‘arbeidsvitamine’.
Mensen maakten de liedjes niet meer zelf. Dat werd het werk van specialisten – componisten – in dienst van de muziekindustrie. En juist omdat liedjes niet meer gebonden zijn aan de zorg van mensen voor elkaar ‘verslijten’ ze sneller, raken ze sneller hun werking, hun aantrekkelijkheid kwijt, zodat de luisteraar behoefte krijgt aan steeds weer andere liedjes om zijn roes door te zetten. Of zoals Werktuig het zong in Lied voor de platenbazen:
De platenbaas die houdt alleen van liedjes die verkopen
en die gaan vervelen als je ’t plaatje drie keer draait.
Dus koop jij weer een nieuwe plaat en kan hij weer verdienen.
Platenbazen zijn niet muzikaal, maar wel gehaaid!
Het merendeel van het eigentijds liedrepertoire wordt in het Engels aangeboden. Het valt veel mensen niet meer op dat de hits van de dag allemaal over ‘luv’ en ‘luddevedu’ gaan. Liedjes zijn van een manier van zorgen een consumptieartikel geworden.
Op gezette tijden echter zijn er muzikanten, die teruggrijpen naar de volksmuziek als inspiratiebron. Bob Dylan was (is) er zo een en Hans Sanders van de popgroep Bots. Wat zullen we drinken, zeven dagen lang? Zij grepen niet alleen muzikaal terug naar het volksmuziekidioom. Ook hun teksten hadden een rijkdom aan thema’s. Teksten, die duidelijk tegen de verdoving van de muziekindustrie ingingen en mensen wakker wilden maken.
Iets dergelijks gebeurde toen ruim dertig jaar geleden de ‘dialectrenaissance’ inzette. Mensen – zangers en publiek - grijpen terug op de volkscultuur om de geborgenheid, de gemeenschappelijkheid die er vroeger was, terug te vinden. Ze komen te kort aan de ‘compensatiecultuur’. Zo kan het gebeuren dat een zanger/dichter als Thieu Sijbers populair wordt met een repertoire, dat alle kleuren van het leven heeft, de vrolijke en de treurige. In een liedje als Dè moete we òn zien te haauwe beschrijft hij zonder vals sentiment wat die gemeenschappelijkheid dan wel is, die hij met zijn liedjes terugzoekt. Dat liedje heeft de ‘dialectrenaissance’ een muzikaal motto gegeven. Maar de gemoedelijke man, die uit dat liedje naar voren komt, kon ook scherp zijn en kwaad. Draai zijn bijdrage aan de CD Kerstmis in Brabant nog maar eens.
Dat zoeken naar de verloren gegane geborgenheid is een van de grootste gevaren van de dialectmuziek. Ik vraag me wel eens af, of dialectzangers geen pijn in hun nek krijgen van al dat terugkijken naar vroeger. Alsof het leven in Brabant in de vijftiger jaren opgehouden is. Nostalgie voert de boventoon en het is bijna gênant hoe de ene dialectzanger de andere nabauwt, wanneer een thema van vroeger aanslaat bij het steeds grijzer en kaler wordende publiek. Hoeveel liedjes zijn er niet over ’t Hermenieke of over De schommelstoel bij d’n herd of De poffer. Om maar niet te spreken van al de liedjes over Ons lief Vrouwke.
Als verlangen naar het verleden het enige thema is, dan krijgt de variatie in de muziek ook weinig kans en wordt je muzikaliteit een hond, die in zijn eigen staart probeert te bijten. Het is dan ook een verademing om de ontwikkeling te volgen van Gerard van Maasakkers. Van cd tot cd komt zijn repertoire dichter bij hemzelf en krijgt daardoor een algemenere en actuelere geldigheid. Ook bij Treveris gaat Marja van Trier in het repertoire met respect om met de traditie. Een liedje als Hoed mee veren is daar een voorbeeld van. Maar een deel van haar liedjes gaan over haar eigen geluk of tegenslag, die nu eens poëtisch, dan weer met de nodige zelfspot bezongen worden. En er zijn liedjes over haar kijk op de wereld. Bij de uitreiking van de Jan Naaijkensprijs aan Tom America in 2005 zong ze De schaand van Schiphol, over de Schipholbrand enkele weken daarvoor. En met het prachtige Lieve God heeft ze definitief mijn hart gestolen.
Ach lieve god, maok veur ’n maond alle racisten blind,
zodet’r niemand van die lui z’n eige weg nog vindt
en laot ze leiden aan de hand van een donker kind.
ach lieve god maok veur ’n maond alle racisten blind.
In tegenstelling tot de meeste dialectmuzikanten blijft Treveris niet op het gebaande pad van de volksmuziek. Gefascineerd als Marja van Trier is door het Franse chanson heeft ze die muzikaliteit als drager van haar dialectteksten gekozen.
Eenheidsworst of toverbal
Er is een muzikaal genre, dat zich van dialect bedient en zowel in teksten als muziek aangeeft hoe monomanie de dood in de creatieve pot is: carnavalsmuziek. Dat is een terrein, waarop zowat iedereen actief kan zijn, omdat wat er van tekst en muziek verwacht wordt eerder vastligt dan uitgezocht moet worden. De resultaten zijn dan ook een eenheidsworst, die nauwelijks te verteren is. Uiteindelijk is die cul de sac ook het voorland van dialectmuziek, wanneer het zich niet in teksten en melodieën gedraagt als een toverbal die verrast door telkens van kleur te veranderen.
Om te bereiken, dat de Brabantse dialectmuziek zich weer zou gaan gedragen als een toverbal, hebben we in 1996 geprobeerd om het project Brel op z’n Braobants van de grond te krijgen. Op het Brabants Dialecten Festival in Lieshout hadden we graag een groot aantal dialectartiesten liedjes van Brel willen laten zingen in hun eigen dialect; juist vanwege de rijkdom aan thema’s en de superieure muzikaliteit van Jacques Brel. Maar behalve ondergetekende stonden daar slechts Marja van Trier en Dorien van Limpt. Van de laatste hebben we een mooie opname van Ne me quitte pas / Gao nie weg van mèn overgehouden. Verder is dat project doodgebloed omdat het merendeel van de benaderde artiesten bang was van Brel en zijn werk: Da’s veul te groot veur mèn dialect zei een van de gevraagde artiesten letterlijk.
Maar nu heeft de Stichting het Brabants Erfgoed in samenwerking met de Stichting Tilburgse Taol het project Bietels op z’n Brabants in het leven geroepen: Het project is gericht op het aantonen van de vitaliteit en poëtische kracht van de Brabantse dialecten. En op de verrijking van de inhoud en muzikaliteit van de streektaalmuziek in onze provincie. Het repertoire van de Beatles heeft een rijkdom aan impulsen voor de streektaalartiest: de poëtische kracht van Yesterday staat naast de vaudevilleachtige uitbundigheid van Obladi Oblada en het cabaretachtige When I'm Sixty Four. De Beatles hadden een zeer gevarieerde, eigentijdse thematiek en laten de amateurmuzikant (wat de streektaalartiest meestal is) alle hoeken van de muzikaliteit zien. Dat moet toch een stimulans zijn om de Brabantse dialectmuziek wat tekst en muziek betreft uit de vijftiger jaren weg te halen.
Lezen:
D. Wouters en J. Moorman, Het straatlied (Amsterdam, 1933)
J. Pollman, Ons eigen volkslied (Amsterdam, 1936)
A.J.A.C. van Delft, Spin- en weversliedjes (Utrecht / Nijmegen, 1952)
Harrie Franken, Liederen en dansen uit de Kempen (Hapert, 1978)
A. Seelen, Het volkslied in Nederland, heden en verleden van een ideaaltype, (Nijmegen, 1981)
Luisteren:
Bots, Van kwaad tot erger (Fontana 6474008, 1975)
Bots, Voor God en vaderland (Fontana 6474009, 1976)
Werktuig, Lied voor de platenbazen (Xilovox XLP 260680, 1980)
Proloog, De Klucht van Pierlala (Xilovox XLP 210982, 1981)
Diverse artiesten, Kerstmis in Brabant (AMR 910902, 1992)
Thieu Sijbers, Goandeweg… dichterbij (Pink Records CCD 10693, 1993)
Treveris, Treveris 1 (Visco CD 010934JV, 1994)
Diverse artiesten,'n Toerke Brabants (AMR-SSR 55 20882, 1996)
Treveris, 200 jaar Brabant, jubileum cd (Visco 010394JV / CCD 11296, 1996)
Gerard van Maasakkers, Zicht (Music & Words / I-C-U-B4-T CUP 8033, 2007)
Diverse artiesten, De Bietels op z'n Brabants (Visco CDA 0815 JV, 2008)