10 september 2010
De Limburger op het web
Gé’s monument voor zijn moeder
De Roermondse muzikant, liedjesschrijver en theaterman Gé Reinders (1953) debuteert als schrijver met ‘Het zakdoekje’. Het verslag van een zoektocht naar het verzetsverleden van zijn moeder.
Door Adri Gorissen
ROERMONDHet oranje zakdoekje is heel teer. De randen rafelen en binnenin ontbreken stukken. Daardoor toont het ietwat onooglijk. Toch is het heel kostbaar voor Gé Reinders. Zijn moeder Grada heeft er namelijk in vier kleuren en in een paar trefwoorden haar oorlogsverleden op geborduurd.
Na het overlijden van zijn moeder in 1985, ligt het zakdoekje jarenlang bij de Roermondenaar op zolder. Hij haalt het tevoorschijn als hij in 2004 meewerkt aan een televisieprogramma ter gelegenheid van dodenherdenking. De redactie vraagt of hij zijn lied Mien mooder in 45 wil zingen en daarnaast wat voorwerpen van haar wil meebrengen om over te praten. Het gesprek over het zakdoekje emotioneert hem meer dan hij verwacht.
“Achteraf snap ik dat wel”, vertelt hij, “bij mij thuis is er bijna nooit over gepraat, moeder heeft maar weinig over haar belevenissen in de oorlog verteld. Er is een soort deksel over heen gezet. Daardoor ontstaat een sfeer waarin je weet dat er iets is, maar niet wat. Dat is veel erger dan wanneer je het wel weet, want nu maak je een eigen verhaal, dat mogelijk erger is dan de werkelijkheid. Bovendien is daardoor bij mij een soort fantoompijn ontstaan, ik heb geleden onder de oorlog van mijn moeder.”
Een journaliste die hem op televisie heeft gezien, benadert hem vervolgens voor een artikel over handwerken in de oorlog. Het gesprek met haar emotioneert hem weer. Hij wordt kwaad, maar schaamt zich ook. Schaamte omdat hij eigenlijk niets weet over wat zijn moeder in de oorlog is overkomen. Hij besluit dan-met dank aan de journaliste-op zoek te gaan naar de gegevens die niet op het zakdoekje staan.
Wat Reinders – mede door het zakdoekje – weet, is dat zijn uit Beringe afkomstige moeder in gevangenissen in Roermond en Maastricht en kampen in Vught, Ravensbrück en Dachau heeft gezeten. Weetjes waarmee hij in 1991 zijn lied Mien mooder in 45 heeft geschreven. Het eerste waarnaar hij op zoek gaat, zijn gegevens over Dachau. “Gewoon omdat ik dat in mijn jeugd een heel akelig woord vond”, verduidelijkt hij.
Het googelen van het woord Dachau is het begin van een jaren durende persoonlijke zoektocht die hem langs instanties, archieven, musea, bibliotheken en getuigen van toen voert. Hij weet niet wat er nog te vinden is en waar hij dat moet zoeken. Daarom draait hij in het begin in cirkeltjes. Echt concreet wordt het pas, als hij in het Regionaal Historisch Centrum voor Limburg in Maastricht een register onder ogen krijgt met namen van mensen die tijdens de oorlog in de Roermondse gevangenis hebben gezeten.
“Daar staat ze!”, schrijft hij in zijn boek. “Gerarda Antonia van Horen. Binnengebracht op 17 mei 1944. Ze hoort bij categorie B: Passanten. Ik blij dat ik eindelijk weet dat ze in 1944 is gearresteerd. Ze is dus meer dan een jaar, vanaf 17 mei 1944 tot 22 mei 1945 weg geweest.”
Al speurend verzamelt Reinders een berg informatie en komt er achter dat zijn moeder waarschijnlijk is opgepakt omdat ze hielp bij het smokkelen van Engelse piloten, als koerierster actief was en bovendien illegale blaadjes rond bracht. Ze is niet aangesloten bij een verzetsbeweging, maar doet gewoon wat ze moet doen. Wat precies de aanleiding is geweest voor haar arrestatie, kan hij tot zijn spijt niet ontdekken.
De activiteiten leiden er toe dat ze naar kampen in Vught, Ravensbrück en Dachau wordt gebracht. Kampen waar ze het erg zwaar heeft, maar er vergeleken met anderen nog relatief goed vanaf komt, zeker ook omdat ze niet echt in Dachau zit. Al is dat woord relatief ook weer relatief. “In Vught is alleen een formulier met haar naam erop bewaart. Verder niks, dus helemaal niets over de reden waarom ze er zat. Ze is er gewoon zonder enige vorm van proces opgesloten. Probeer je je dat nu eens voor te stellen”, zegt hij.
De speurtocht brengt Reinders uiteindelijk dichter bij zijn moeder. “Ik heb nu een beter beeld van haar”, meent hij, “en ik snap nu waarom het bij mij thuis niet altijd leuk was. Ik ben haar beter gaan begrijpen. Bovendien is mijn schaamte weg, ik heb antwoord gekregen op mijn vragen en heb vrede met wat er is gebeurd. Met mijn boek heb ik een monumentje voor mijn moeder opgericht.”
Gé heeft haar zakdoekje hersteld en bijgewerkt.