magazine
van folk tot
wereldmuziek

NEWfolkSOUNDS op het web

Gé laat zich de wereld in blazen

Tekst: René van Peer

Limburgse zanger-liedjesschrijver Ge Reinders kreeg vorig jaar november een Edison in de categorie Wereldmuziek voor zijn cd Blaos mich 't landj door, waarop hij begeleid wordt door blaasorkesten uit alle Nederlandse provincies. Tien jaar nadat hij een eerste stap in de wereld van de blaasmuziek zette heeft hij een uitgebreid repertoire opgebouwd. Alles gezongen in zijn eigen dialect. Hij reist er het hele land mee af: hij heeft de streekgrenzen binnen Nederland doorbroken.

Concerten van Gé Reinders met plaatselijke blaasorkesten zijn een belevenis, die bijna niet lang genoeg kan duren. Het repertoire is afwisselend, vergt nogal wat van de muzikanten. Hij heeft zichtbare schik in het contact met de zaal en met de mensen op het podium. Hij onderhoudt zich met de dirigent en de blazers. Hij leidt de liedjes in met verhaaltjes die kunnen uitgroeien tot ware conferences. Hij glundert bij de klanken uit het orkest, en wanneer het publiek op zijn aanwijzingen meezingt.
Reinders stelt zich tijdens die concerten niet op als een ster. Dat doet hij ook niet tijdens de repetitie met Koninklijke Harmonie Sophia's Vereeniging uit Loon op Zand, een week voordat ze samen optreden in de Tilburgse Concertzaal. Het is een van de orkesten die meespelen op Blaos mich 't landj door. Wanneer hij met hen de nummers doorneemt heeft hij volop oog en oor voor de muzikanten en vooral voor hun dirigent, Heinz Friesen.
"Ik sta daar om te zorgen dat iedereen er zin in heeft," zegt hij naderhand. "Bij de repetitie moeten ze voelen hoe leuk het gaat worden. De dirigent leidt, of ik nu met het Metropole Orkest speel zoals tijdens de uitreiking van de Edisons, of met een orkest van amateurs. Zo'n orkest is een bakbeest. Het kan zich niet naar de solist richten. De dirigent moet de baas zijn. Ik ken Heinz Friesen uit de tijd dat ik in Tilburg in het voorbereidende jaar van het conservatorium zat. Hij was toen al mijn held. Maar omdat ik uiteindelijk niet toegelaten werd, dacht ik dat nooit met hem zou kunnen spelen. Nu sta ik daar samen met hem en zijn orkest. Heinz is streng, maar gooit er op zijn tijd een grapje tussendoor. Hij hoort precies waar dingen scheef lopen, en als het moet zingt hij de partijen voor. Dat vind ik geweldig."
Friesen is zonder meer de baas. Hij laat de muzikanten passages herhalen, als het moet per instrumentgroep, om de noten te krijgen zoals hij ze wil. Hij bindt hen op het hart om toch echt zachtjes te spelen, als dat in de partituur staat. Dan blijkt al gauw hoeveel dynamiek en kleur er in de nummers zit, hoe mooi ze gearrangeerd zijn. Eine gek, over de dreiging van terrorisme, is duister en diep. De combinatie van zanger en blaasorkest ontroert in (De Grote Vruntjelike jozef en) Sint Caecilia over twee geestelijk gehandicapten die elke repetitie en elk concert van 'hun' vereniging bijwonen. Wanneer de zanger dit tijdens de repetitie vertelt, barsten de muzikanten in lachen uit - achter een tafel zitten, met gloeiende wangen, mensen die vrijwel zeker trouwe bezoekers zijn én in het bezit van hun volle verstandelijke vermogens. In het vrolijke Zuuj lachde taege mich wordt de percussie in het zonnetje gezet en moeten de muzikanten Reinders in het Limburgs van repliek dienen. "Let wel op je uitspraak," houdt hij hen voor, "anders zeggen de mensen straks dat jullie mooi gespeeld hebben, maar dat het Limburgs nergens op leek."
Begonnen als popmuzikant is Reinders overgestapt van het Engels naar het Limburgs wanneer van een geplande tournee alleen optredens in zijn eigen provincie overblijven. "Dat was te gek. Ik ben blij dat ik dat toen gedaan heb. Ik had ook wat liedjes in het Limburgs, en die sloegen aan. Het beviel zo goed dat ik ermee door ben gegaan. Maar als ik met die liedjes in het land optreed, móet ik vertellen waar ze over gaan. Dan werkt het. De strekking van die verhaaltjes is altijd hetzelfde, maar ik zoek steeds naar een ander begin om het spontaan te houden. Ik heb dat geleerd van Toon Hermans, toen ik een live-cd van hem produceerde. Ik reisde met hem alle theaters langs. Je wist precies waar de moppen zaten, maar de aanhef was altijd anders. Hij drukte me op het hart om alleen de hoofdwoorden uit te schrijven, dan ben je vrijer in de manier waarop je het verhaal vertelt."
Reinders verruilt het circuit van popzalen voor dat van de theaters, een meer natuurlijke omgeving voor zijn verhalen. Zijn fascinatie voor de blaasmuziek wordt eind jaren negentig gewekt. Tijdens een fietstocht met zijn vrouw rijdt hij door het dorp Linne. "Er was daar een fanfare aan het spelen. Ik kreeg daar kippevel van. Het is de warme en ronde klank van die instrumenten. Die raakt mij heel diep. Maar ook het feit dat het amateurs zijn. Het heeft geen andere pretenties dan samen mooi willen spelen. Het staat dicht bij zingen omdat ze het met de eigen adem doen. Blaasmuziek is verweven met de Nederlandse ziel. Het maakt niet uit of je in Friesland bent, in Brabant, Limburg of Amsterdam. Blazers zijn een apart soort volk. Moeilijk in het gareel te houden. Op het conservatorium pikte je hen er gelijk uit. Daar moet wel een dirigent voor staan, al is het eigenlijk niet meer van deze tijd om met z'n allen naar één baas te luisteren."
Die ontmoeting inpireert hem in 1999 tot het liedje Blaosmuziek, dat vier jaar later voor het eerst in de jaarlijkse Top 2000 belandt. De opgebloeide liefde voor het genre resulteert in de cd Blaos mich nao hoes waarop hij zich door vijftien orkesten uit zijn provincie laat begeleiden. Met dit repertoire trekt hij door het land, en overal speelt hij de liedjes met de plaatselijke fanfare of harmonie. Een paar jaar later verschijnt dan Blaos mich 't landj door waarop blaasorkesten uit alle Nederlandse provincies meespelen. "De eerste cd bestond uit popliedjes die voor blaasorkest bewerkt zijn," vertelt hij, "een gitaarlijntje werd een melodie op de euphonium. Op deze laatste cd hebben we de mogelijkheden van deze ensembles met hun specifieke bezetting als uitgangspunt genomen. Om een goede keuze voor de cd te kunnen maken heb ik een middag gezeten met Harrie Reumkes, de organisator van het Wereld Muziek Concours in Kerkrade. Hij heeft de orkesten aangewezen die voor de opnamen in aanmerking kwamen. Ik wilde er twaalf hebben, uit elke provincie één. Net als bij een elftal hebben we ook een lijst van reserves samengesteld. je weet van tevoren niet of ze allemaal wel mee willen doen. Maar iedereen zei meteen ja. Moet je voorstellen, twaalf orkesten, dat is zo'n duizend muzikanten. En daarnaast elf toparrangeurs. Als je achteraf bedenkt wat daar bij kwam kijken. Ik ben er vooral trots op dat ze het aangedurfd hebben."
Veel van de liedjes zijn persoonlijke observaties van Reinders, op rijm gezet in gevoelige taal die geen moment vervalt in sentiment. Zuuj lachde taege mich gaat over een vriendelijke, liefdevolle knipoog die je tegen kunt komen op een moment dat je die het minst verwacht. In Lange lien bezingt hij de familie Reinders zoals die zich door de eeuwen heen ontwikkeld en vertakt heeft - een boom waarin ook hij een plekje bezet. Hij heeft (De Grote Vruntjelike Jozef en) Sint Caecilia geschreven na repetities voor een optreden op televisie bij Paul de Leeuw. "Elk blaasorkest heeft wel een paar van die trouwe volgers. Ze waren bij alle repetities. Werden van tevoren gebracht, dronken er twee, en werden daarna weer opgehaald. Het waren twee mannen. Zulke mensen zijn de grootste liefhebbers van die muziek. Ik moest er wel over schrijven. In het liedje heb ik de een heel lang gemaakt, precies als de Grote Vriendelijke Reus van Roald Dahl; de andere is nu een vrouw, Caecilia. Zo heet ook de patroonheilige van de blaasmuziek."
Het repertoire op Blaos mich 't landj door vergt behoorlijk wat van de muzikanten, benadrukt Reinders. "Het zijn liedjes, maar je moet ze niet onderschatten. De muziek is soms hondsmoeilijk. In het eerste seizoen waren er nog weleens orkesten die er te licht over dachten: zo van, dat doen we wel even. Daar kom je dan op de repetitie pas achter. Gelukkig is het maar zelden echt misgegaan. Nu moeten de orkesten minimaal in de tweede divisie spelen. En als ze twijfelen krijgen ze twee jaar van tevoren de partituren."
Hij is nog steeds trots als een pauw op de Edison. Het is toch de erkenning voor een idee waar hij zich jarenlang met al zijn energie op gericht heeft. "Dit is mijn ding," zegt hij in onvervalst Limburgs, "maar het is vooral een erkenning voor de Nederlandse traditie van de amateur blaasmuziek. Dat is te gek, dat hiermee al die orkesten ook een Edison gekregen hebben. Dat vind ik fantastisch. Ik ben er nu vier jaar op deze manier mee bezig, en ik heb er zelf veel van opgestoken. Rond mijn vijftigste ben ik compleet anders muziek gaan maken. Ik kan nu echt noten lezen; ik heb geleerd om de Cellosuites van Bach te zingen. Het is nog steeds keileuk, het volgende seizoen is alweer volgeboekt. Maar in 2010 ga ik toch iets anders doen. Weer met theater, al weet ik nog niet wat het gaat worden. Dit is het beste moment om ermee te stoppen, nu iedereen er nog zin in heeft."
Zo ver is het nog niet. Gé Reinders trekt nog anderhalf jaar door Nederland met zijn blaasrepertoire. Steeds op een andere plek, steeds met een ander orkest. Het is reuze gezellig, vinden ook de muzikanten van Koninklijke Harmonie Sophia's Vereeniging. "Let op," houdt Reinders hen voor, "we zijn nog niet op concert. Gezelligheid kan ook een valkuil zijn. Ik heb wel meegemaakt dat een orkest na de pauze inzakte. Dat was helemaal niks meer. We hebben de mensen pas bij de laatste noot."

O Blaos mich nao hoes (2005)
O Blaos mich 't landj door (2007)

-> www.g-reinders.nl

terug naar Gé Reinders

Deze pagina is bijgewerkt op