De Limburger op het web

Een goed carnavalsliedje moet rijpen

Hij is het brein achter Sittardse carnavalskrakers als Rebbedep en De Fraaie mit de Medaaje. Thei Wessels is behoorlijk gek op carnaval, maar weet pas sinds de afgelopen vastelaovend dat het ook leuk is eigen werk te zingen.

Door Geertjan Claessens
SITTARD . Het liedje Rebbedep kon wel over hemzelf gaan. Stel Thei Wessels een vraag over carnaval en zijn mond staat niet meer stil. Enthousiast vertelt hij honderduit over zijn hobby, het schrijven van carnavalsliedjes. En daarmee is hij het hele jaar in de weer.

Thei was er vroeg bij. Vanaf zijn vijfde trok hij mee in de kinderoptocht, in de kinderwagen. Later liep hij erachter en weer later bouwde hij zelf wagens. „Ik kreeg carnaval met de paplepel ingegoten, gelukkig", zegt hij genietend. Zo begon hij ook met liedjes schrijven. Dat deed hij vaker met zijn vader, met wie hij ook deelnam aan de optocht. Nog altijd is Wessels actief als wagenbouwer voor zijn buurt, de sjteivig (Steenweg). En werkt hij als ontwerper van praalwagens in het Limbrichtse bloemencorso. Het mag geen naam hebben, vindt hij. „Er wordt vaak veel drukte om gemaakt, maar het zijn maar twee ontwerpjes. Dat stelt niet zo gek veel voor", zegt hij bescheiden.
Die bescheidenheid kenmerkt hem. Hij vertelt honderduit over zijn successen, zonder zichzelf op de borst te kloppen. Sinds 1992 behaalde hij jaarlijks de eerste of de tweede prijs bij de strijd om de best Sittardse Marotteschlager, en gooide hij ook enkele malen hoge ogen bij het Limburgs Vastelaovesleedjes Konkoer. Dit jaar won hij de strijd met De Fraaje mit de Medaaje, vorig jaar met Rebbedep. Hij moet het dus weten, wat het geheim is van een echte kraker. „Een goed liedje moet rijpen. Ik begin er altijd al kort na carnaval mee. Want je weet, in mei of juni moet je weer wat hebben. Dan beginnen de inschrijvingen weer. De meesten beginnen pas kort van tevoren, en zijn al tevreden als de tekst rijmt en een beetje bij de melodie past. Ik stoei altijd met de tekst. Soms leg ik hem een tijdje weg en denk erover na. Ik probeer allerlei rijmwoorden." Daarvoor maakte hij een eigen Zittesj rijmwoordenboekje. „lk heb iets met die taal. Al van kindsafaan werd bij ons de Pappegey, de carnavalskrant gelezen." Het blad ligt op de salontafel, samen met het tijdschrift van Veldeke.
Nog een eis die Wessels aan zijn liedjes stelt: „Het moet ergens over gaan. Meestal komen de onderwerpen opborrelen, bijvoorbeeld bij een glas bier. Zo ontstond Rebbedep bijvoorbeeld. Mijn neef is een ontzettende moelejan, hij laat altijd het eten koud worden. Mijn tante zei eens: 'du ummer mit diene rebbedep'. Dat vond ik een leuk woord. Zo werd het idee geboren." Hetzelfde gold voor de Foddelepolka: „Het bekt lekker, het klinkt leuk. Dat zoek ik."
De spot drijven doet Thei ook graag. Zijn winnend lied van dit jaar zet mensen in de kijker die met hun onderscheidingen pronken en het gebruik om bij de Marottezitting speldjes uit te wisselen. In de optocht nam hij dan ook prompt de jury op de korrel.
Tot vorig jaar zongen anderen steevast de geesteskindjes van Thei. „Toch was ik vaak nog zenuwachtiger dan zij. Ik ken de tekst als mijn broekzak, maar ben altijd bang dat ze 'm vergeten." Dit jaar trad hij een paar keer zelf op, onder meer afgelopen zaterdag op de Sittadse Markt. „Eerder stond ik ver van het gewoel af. Ik hoor mijn liedjes regelmatig, maar niemand weet dat ik ze geschreven heb." Dat vond hij wel prettig, maar nu merkt Thei dat het ook leuk is ze zelf te vertolken.
Nog altijd verbaast de smaak van het publiek hem. „Soms heb ik een prachtig liedje, maar wordt er nauwelijks op gereageerd. Een andere keer schrijf ik een simpele mars, zoals de Rebbedep. En dan gaat iedereen er ineens van uit zijn dak! Soms vraag ik me af ik nog wel goed genoeg begrijp wat het publiek wil."


terug naar Thei Wessels

Deze pagina is bijgewerkt op