13 juni 2008
Leeuwarder Courant op het web
De Friese muze verdwijnt
bij Peasens-ModdergatHet requiem van componist Tjitte de Vries en tekstdichter Gerrit Breteler over de teloorgang Friesland is voor vele doeleinden geschikt. Op 22 januari werd het als ’Jorwert’ in Den Haag opgevoerd, een paar dagen later heette in de Grote Kerk in Leeuwarden ’Opus Exit’. Gisteravond kreeg het – deels aangepast – buitendijks bij Peasens-Moddergat zijn premičre als theatraal requiem, ditmaal onder de titel ’Oer de seedyk’.
Door Sietse de Vries
PEASENS-MODDERGAT - In de verte, een paar honderd meter uit de kust loopt een man door het water er niet bij te horen. Halverwege de tribune en het uit steigerbuizen en doorzichtig plastic opgetrokken podium wandelen een man met een rugzak en een vrouw met een handtasje. Eenmaal bij het podium aangekomen, blijkt zij er wel bij te horen: zij is de soliste, Miranda van Kralingen.
Tijdens het stemmen begint het regenen. Een man op de tribune met een paraplu die gezelschap krijgt van twee dames, roept verheugd dat er nog nooit zoveel mensen onder zo’n kleine paraplu hebben geschuild. Een al wat oudere vrouw die zich met een deken over haar benen wel gekleed heeft op kou, maar niet op water stelt zichzelf gerust: ,,De sinne skynt, it is mar in snjitter.’’ Ze krijgt gelijk. De kou wordt de ruim anderhalf uur daarna de grootste plaaggeest voor musici en publiek.
Voorafgaand aan het eigenlijke requiem bezingt Gerrit Breteler het zware lot van de vissers – de grote vissersramp van Peasens-Moddergat vond 125 jaar geleden plaats - en ziet hij zijn muze in de persoon van zangeres Gezina van der Zwaag in een koets onder een wolkenlucht in vele tinten grijs verdwijnen. Als de musici van het Nieuw Philharmonisch Orkest de ouverture inzetten zweven twee meeuwen traag over hun hoofden de andere kant op.
Samen met de leden van Cantatrix bezingen Miranda van Kralingen en Gerrit Breteler in een licht klassiek idioom de teloorgang van de Friese boeren- en visserscultuur, van het door ,,selsfoldienens pleage heitelân’’. Pas aan het slot keert de muze voor even terug en zingt ze dat eigenlijk wel wil blijven.
Het mag echter niet zo zijn. ,,Der is gjin muze mear/Der is oars neat as matearje/Gjin wűnder, gjin ferlet/fan’t alderâldst mystearje.’’
Op een wit paard, in een processie met paarden, een lijkkoets, een boer met een koe, de man in het water die er toch bij blijkt te horen en een meute vissersvolk, verdwijnt de muze voorgoed achter de horizon.
Voorgoed? Niet helemaal. Vanavond en morgenavond volgen nog twee uitvoeringen, maar die zijn - net als die van gisteravond - uitverkocht.