TIJDSCHRIFT
VOOR FOLK EN
WERELDMUZIEK

NEWfolkSOUNDS op het web

Zijn cd Truuk nao aaf
werd alom geloofd.
De eenvoudige
Limburgstalige liedjes
van de Man van
'n kleine sjtad
worden meegezongen
van Leeuwarden
tot Lanaken.
Gé Reinders
over zingen en schrijven
in het Limburgs dialect

Gé Reinders

wil zich van de wereld af zingen

W i l m a   B r u y n e n

Vier jaar geleden besloot Gé Reinders in het Limburgs te gaan zingen. Zijn platenmaatschappij had liever een nieuw Engelstalig product gezien. 'Gevoelsmatig dacht ik, ik moet in het Limburgs zingen. Ik kan beter mijn gevoelens onder woorden brengen als ik in het Limburgs zing. Ik raak het beter. Zing ik Engels, dan ga ik mensen nadoen. Zing toch Nederlands, denk ik vaak. Ik hoor zelden muziek van Nederlandse muzikanten in het Engels die 'het' wel raakt. De Golden Earring wel, maar die moeten het hebben van de groove, van hun opzwepende muziek. Dat zijn andere emoties, dan gaat het over opwinding en niet om het beschrijven van een emotie.'

Reinders begint als negenjarige jongen piano te spelen. Op de middelbare school schrijft hij zijn eigen nummers en speelt hij in diverse bandjes. Vanaf 1973 speelt hij in de Roermondse pubrockgroepen Zimmerman en Girls walk by. Eind jaren tachtig werkt hij bij de Regionale Omroep Zuid (tegenwoordig Omroep Limburg) als componist bij het programma 'Radio Muskiet'. De Limburgstalige liedjes die hij hiervoor schrijft worden op verzoek van de luisteraars op plaat uitgebracht. Maar al die tijd blijft hij ook in het Engels schrijven en zingen. In 1992 verschijnt zijn eerste solo-album Blood, waarop onder meer een duet met Rita Coolidge staat. Niet lang daarna keert hij het Engels de rug toe en wijdt hij zich aan zijn moedertaal, het Limburgs of beter, het Roermonds dialect. Tegelijkertijd verruilde hij het poppodium voor het theater, waar hij zijn liefde gevonden lijkt te hebben.

Wat gebeurde er met je toen je Limburgs ging zingen?

'In je moederstaal ga je dieper. Ik kon mezelf meer van de wereld af zingen. Als dat gebeurt dan gaat het publiek mee. Soms is het zelfs akelig nu. Te dichtbij. Zit ik op de bühne en ben ik bang. Dan denk ik, straks zit je hier te huilen. Als ik dat voel denk ik: Ho! Of ik hoor mensen in de zaal huilen, dan is het muisstil in de zaal, dat is akelig. Als ik zelf naar het theater ga, dan kom ik voor het kippenvel, maar het moet niet te ver gaan. Dan kan ik de liedjes niet meer zingen, ligt de avond stil, daar ben ik bang voor. Je moet de mensen wat bieden.'

In zijn Studio Liedjes hangt het alfabet om tijdens het componeren het rijmen te vergemakkelijken. 'Het is lastig dat er geen rijmwoordenboek bestaat in het Limburgs. Zoek ik iets wat rijmt op handj (hand), dan ga ik het alfabet af: bandj, kantj, wantj. En zingen in een kleine taal is lastig; het Limburgs wordt maar door zevenhonderdduizend mensen gesproken. En je kunt maar in een bepaald gebied spelen. Maar je moet altijd van jezelf uitgaan. Van de andere kant is het Limburgs een onontgonnen gebied, je hoeft niet de valkuilen te vermijden, zoals in het Engels. Je mag je eigen clichés maken. En misschien heb ik het over vijf jaar wel gezegd in het Limburgs. Het is toch een zoektocht naar mijn eigen basis die ik op een gegeven moment misschien wel heb ontgonnen.'

Wat maakt het Limburgs zo aantrekkelijk om te zingen?

'Limburgs klinkt heel sjoon (mooi). Het heeft langere klinkers en is veel uitgesprokener. Het is mooier dan Engels. In het Nederlands zingen vind ik heel moeilijk. Limburgs is mijn moederstaal en Engels is mijn puberteitstaal, een taal die verwoordde wat ik toen, in de puberteit voelde. Het Nederlands is voor mij te bedacht. In het Limburgs is het nooit bedacht, al duurt het een half jaar voor een liedje klaar is, het is nooit bedacht, het is gevormd. Een liedje moet zichzelf geschreven hebben. Ik hoef er niet bij na te denken. Als ik er niet uitkom, ga ik op de grond liggen. Dan komt het vanzelf'

Reinders' muziek is doorspekt met Limburgse elementen zoals fanfaremuziek. In het nummer Processie gebruikt hij de aloude bugel, een blaasinstrument met ketelmondstuk. 'Eigenlijk is mijn muziek popmuziek. De muzikale oorsprong ligt in Amerika bij de country, folk en ook rock. Maar de teksten zijn heel Limburgs. Ik geef er altijd nog een extra draai aan, wat hier sjèle zeiver genoemd wordt. Een nummer als jao,jao Limburgia zou ik niet in het Nederlands kunnen zingen.' Jao, jao Limburgia, dat Gé samen met Huub Stapel zingt, gaat eigenlijk nergens over. Het staat bol van de nietszeggende uitdrukkingen waar het Limburgs vol mee zit, de taalclichés. 'Toen bisschop Wiertz werd benoemd, stond de hele markt hier in Roermond vol met harmonieën en schutterijen. Mijn theorie is dat volkeren die lang het gevoel hebben dat ze hun lot niet in eigen hand hebben, spélen dat ze hun lot in eigen hand hebben. Ze verkleden zich, gaan raar praten (sjèle zeiver), doen alsof en creëren zo een eigen code tegen de overheerser. Die sjèle zeiveris een verbindende factor.'

Ontkracht dat niet de tekst in een liedje?

'Nee, nee! Sommige liedjes van mij zijn heel serieus. Wat ik wil is een goeie balans tussen het serieuze en het niet-serieuze, de lol. Bij een echt serieus liedje maak ik geen lollige entree. Het leukste is wanneer je jezelf in een roes kunt zingen en in een roes kunt praten. Daar heb je zekerheden voor nodig, 'n opbouw. Zoals met improviseren, je moet een frame hebben. Zoals gezegd, je moet jezelf van de wereld af kunnen zingen. Hetzelfde is het met schrijven, speel ik een nieuw liedje, dan zing ik dat de hele dag. Schrik ik me onnozel wanneer de telefoon gaat. Dat liedje is het enige wat op dat moment belangrijk is. Het is een zoektocht en ik wóód dat zoeken.'

Als liedjesschrijver wordt Reinders alom gewaardeerd. En hij ontwikkelt zelf lespakketten, zoals zijn cursus 'De weg naar het oor' die in 1987 verscheen en zeer goede kritieken kreeg. Binnenkort verzorgt hij een cursus liedteksten op schrijversvakschool 't Colofon die in Amsterdam en Maastricht verschillende schrijfcursussen verzorgt. 'Ik wil weten of mijn ideeën, de criteria waar een goede tekst aan moet voldoen, ook kan overbrengen op anderen. Of ik mensen zover kan krijgen om goede teksten te schrijven. Een goed liedje is voor mij: één gevoel, uitputtend beschreven. Het leukst vind ik een refrein schrijven dat drie keer voorkomt maar drie keer een andere betekenis heeft. Alsof je iemand aan de hand meeneemt door een liedje heen en zegt: kijk, hier gaat het om. Bijvoorbeeld in het nummer Hie staon ich weer, het liedje over die slapende zoon.' In het theater is het streven van de liedjesmaker de verhalen los te maken van de praatjes bij een liedje. Onder het bezielend oog van de cabaretier Toon Hermans. Enthousiast geraakt over Reinders' cd Truuk nao aaf, vraagt de oude meester Gé als producer van zijn eigen cd. Ik zing van het leven. 'Wat ik op de bühne zo belangrijk vind, is wat de Belgen 'de bindtekst' noemen: het verhaal tussen de liedjes. Dat is een sfeer maken. Dat doe ik in het Nederlands. Ik wil iedereen meekrijgen, ook de mensen die geen Limburgs verstaan. Met Toon is er een wereld voor me opengegaan. Sfeer maken. Dat is heel Limburgs. Sjèle zeiver, lol hebben om niks. Dat is goed. Toon weet zo'n aparte warmte te creëren in de zaal.'

In het nummer lestied laat hij Toon Hermans zeggen: 'Kinjer meine altied Jet zie 't häbbe gedaon, 't Kump nooit in dat käpke op Jet pap en mam zelf nao Nova Zembla zin gegaon (kinderen denken altijd dat zij het zelf hebben gedaan. Het komt nooit in dat hoofdje op dat vader en moeder zelf naar Nova Zembla zijn gegaan).' De tekst hangt als een tegeltjesspreuk in Gé's studio.

D i s c o g r a f i e :

Man van 'n kleine sjtad (1997)
Truuk nao aaf (1995)
As 't d'r op aan kump (1993)
Blood (Engelstalig, 1991)
De Radio Muskiet Liedjes (1987)

terug naar Gé Reinders

Deze pagina is bijgewerkt op