TOAL EN TAIKEN

TIEDSCHRIFT VEUR GRUNNEGER KULTUUR

Toal en taiken
op het web

SPAIGELPROATJE

Joop van den Bremen

Edwin Jongedijk

In 2002 verhuisde hij naar Nieuwe Pekela en nu al ligt zijn tweede spaigelploatje, ‘Mörn is t weer licht’, in de winkel. Zijn liedjes gooien hoge ogen in de hitlijsten van RTV-Noord. “Dat kon wel minder” zegt Jongedijk daarover. Toch vindt, op zijn verzoek, het interview in het Nederlands plaats omdat het hem in het Gronings nog “wat minder vloeiend afgaat”.

Edwin Jongedijk werd in 1976 geboren te Noordwolde in Friesland, waar men geen Fries maar Stellingwerfs spreekt. Later woonde hij een paar kilometer verderop, de provinciegrens over in het Drentse Wilhelminaoord. Als marechaussee was hij in diverse plaatsen gestationeerd tot hij in Nieuwe Pekela terechtkwam bij de politie. Nu is hij voorzitter van de ondernemingsraad bij de Nationale Politie in Noord Nederland.
In zijn vrije tijd speelt Jongedijk in de country-rockband Taneytown. “We zitten al weer tien jaar bij elkaar.” De bandleden komen uit de streek waar hij vroeger woonde. “Die ken ik allemaal nog van school. Met de bassist speel ik al zo’n tweeëntwintig jaar.”
De begeleiders op de nieuwe cd zijn Joost Prinsen (gitaar), Arjan van der Linde (basgitaar), Marcel Wolthof (drums) en enkele gastmuzikanten. Joost Prinsen is zijn muzikale steun en toeverlaat. “Joost zit ook in Taneytown. Daar schrijven wij de liedjes samen. Wij zijn muzikale tweelingbroers. Dat akkedaaiert zeer nuver.”
Zijn Groningstalige carrière startte op 4 december 2009 bij Radio Parkstad in Veendam. In het programma debuteerde hij met Veurbie, zijn eerste liedje in het Gronings. “Eigenlijk was ik helemaal niet van plan een Groningstalig liedje te schrijven. Maar een echt Engelstalige tekst, die kwam maar niet. Op een gegeven moment had ik een Groningstalige regel in mijn hoofd. Tien minuten later was dat een couplet en twee uur later was dat Veurbie. Het hele liedje klaar. Er werd een nieuw laatje in mijn hoofd geopend. Dat was het begin van meer.”
Na zijn komst in Pekela woonde hij voor het eerst op zichzelf. Bovendien groeide zijn interesse voor taal. “Toen ben ik begonnen met liedjes schrijven. Eerst in het Engels voor Taneytown maar op mijn werk, in de supermarkt, overal waar ik kwam, werd echt Grunnegs gesproken. Ik vond dat zo mooi en dat vind ik nog steeds. Met een aantal collega’s had ik regelmatig dienst en dan zei ik, ‘praat alsjeblieft Gronings tegen me’. Dan probeerde ik gewoon Gronings terug te praten. Maar ja, ik hoor mezelf dan praten. Je bent je dan heel erg bewust van wat je zegt. Dat is wat minder ontspannen. Op die manier heb ik wel kennis gemaakt met een manier van praten. Hoe de Groningers dingen zeggen. Hoe je uitdrukking geeft aan gevoel. Het viel mij op dat mensen in Groningen dat eigenlijk heel goed kunnen maar wel op een robuuste manier. Als je een liefdesliedje maakt, dan kan dat in t Gronings zonder dat het klef wordt. Dat spreekt mij heel erg aan.”
Hoewel Jongedijk het Gronings niet volledig beheerst, kan hij er prima mee uit de voeten. “Ik ben er niet in opgegroeid, dus ik mis wel eens bepaalde uitdrukkingen maar dat is hetzelfde als in het Engels. Als ik in het Engels schrijf voor Taneytown dan is dat voor een groep jongens. Als ik in het Gronings schrijf dan schrijf ik puur voor mezelf. Het is persoonlijker.”
Soms krijgt hij kritiek op zijn taalgebruik. “Dat is met de tweede plaat wat minder omdat ik me er nog meer in verdiept heb. Ik heb nu voor de zekerheid mijn tekst ook laten checken door een expert.” Bij zijn eerste cd liet hij de tekst nakijken door een leeftijdgenote. Die was gewend Gronings te spreken en erin opgegroeid. Haar was niets bijzonders opgevallen. “Misschien schrijf ik meer in spreektaal zoals een Groninger van mijn leeftijd. Mijn eerste plaat, As ik de kaans zol kriegen, is eigenlijk as ik de kaans kriegen zol. Maar ja, dat past niet in het liedje. De gemiddelde Groninger valt het niet op. Dus misschien is het niet zo’n groot probleem. Als ik dat geweten had van As ik de kaans kriegen zol, dan had ik het liedje nooit geschreven want dan paste dat niet in de muziek en bij de melodie.”
Zijn liedjes zijn een mix van popcountry, countryfolk en af en toe - met het orgelspel van Hans Hannemann - een tikkeltje rhythm & blues. “Ik ben altijd bezig geweest met Amerikaanse muziek. Daar zitten mijn grootste invloeden: Bruce Springsteen, Kris Kristofferson, Bob Seger en Steve Earle, dat soort mensen. Sommigen beïnvloeden me. De een wat meer dan de ander. Ik vind het fantastisch zoals Bruce Springsteen zijn teksten schrijft. Dat probeer ik ook te gaan doen want ik ben er nog niet echt zo goed in. Ik schrijf nogal op het gevoel en hij schrijft meer verhalen. Springsteen ben ik ook steeds meer gaan waarderen omdat mensen heel vaak de vergelijking trekken met hem, als ze mijn stem horen.”
Op Mörn is t weer licht spelen liefdesrelaties een grote rol, maar ook andere zaken. De cd opent met Mien dorp. “Ik heb voor mezelf de conclusie getrokken dat ik nooit meer uit een dorp wegga. Ik vind het leuk om een dagje naar de stad te gaan maar ik ben blij als ik weer terugben. Dat je het bij de slager weer over van alles en nog wat kan hebben. Dat iedereen gewoon ‘Moi’ tegen die zegt. Prachtig!”
Nog laank nait doan, gaat over een man die vroeger overal bovenop sprong. “Later kwam ik hem weer tegen en nu zegt hij: ‘Ik ga me niet meer druk maken want het helpt me niet’.”
In Vief in de mörn herkennen we de piekeraar Jongedijk. “Weet je wat het is? Als je een liedje schrijft, dan ga je zitten en nadenken. De dingen die blijven hangen zijn altijd de dingen die het minst leuk waren.” Hij herinnert zich weliswaar leuke dingen maar “ik heb niet het talent om vrolijke liedjes te maken.” Zijn inspiratie vindt hij vooral in kommer en kwel maar “als je echt in zo’n situatie zit dan lukt dat niet. Als het eenmaal aan het wegzakken is, dan kan ik het onder woorden brengen.”
In t Komt goud wordt het ingewikkelder. Ook dat lied kent - in weerwil van de titel – een wat droeve sfeer. “Uiteindelijk is dat goed gekomen. ‘Dat ik twiefel as ik zeg dat komt goud, mor t komt goud’, dat moment is eigenlijk de hoop dat het mörn weer licht wordt.” Hoogmoud kumt veur de val is de Springsteencover You’ll be coming down en gaat over een dame die alles neemt zoals het komt. “Een oppervlakkige manier van leven die je op een gegeven moment gaat opbreken.”
Altied en aiweg klinkt positiever en in Nait zoas t was beschrijft Jongedijk de kracht in een relatie. “De steun die je hebt als je een goede relatie hebt.”
In Kon t nait beter doun zit zijn credo: “Laifde het mie gelukkeg moakt en verdrait het mie daip roakt.” Die twee kanten inspireren hem. Een cello geeft het lied nog meer body. “We hadden de basis opgenomen en ik wilde daar een cello bij.” De opname ging ’s avonds via internet naar Nashville waar cellist David Henry woont. “Toen ik ’s morgens wakker werd, stond de partij alweer op de mail. Het was in één keer goed.”
In Some day van Steve Earle herkende hij jongens in Pekela en Veendam. “Die kwam ik tegen toen ik als politieman op straat aan het werk was. Mensen die niet de kans hebben maar wel dromen.” In de cover Op een dag speelt Jan Henk de Groot een fraaie mandolinepartij.
Siep Schoenmaker vertaalde Not dark yet van Bob Dylan in Nait duuster, eigenlijk voor een project. “Toen hij dat vertaald had, wilde ik dat gewoon op een plaat zetten. Ik ben echt heel blij met hoe die geworden is.”

Mörn is t weer licht, € 14,90
(Marista.nl)

terug naar Edwin Jongedijk

Deze pagina is bijgewerkt op